16
De metingen kunnen zowel manueel als automatisch, met elk gewenst
tijdinterval, worden gedrukt.
Afdrukken
1.
Druk op de
MODE
-toets tot [SEtuP] op het scherm verschijnt.
2.
Druk vervolgens op
CAL
tot op de aflezing b.v. [Pt=120] verschijnt.
Kies met
¿
of
À
het gewenste tijdinterval (0...9999 s) tussen de naar
de printer gestuurde gegevens. Stel in op nul indien er geen
automatisch drukken gewenst is.
3.
Druk op
CAL
om verder te gaan of op
MODE
om te eindigen.
Het toestel kan een specifiek nummer worden toegekend om
identificatie door b.v. een computer mogelijk te maken.
Identificatie
1.
Druk op de
MODE
-toets tot [SEtuP] op het scherm verschijnt.
2.
Druk op
CAL
tot op de aflezing b.v. [Id.no=5] verschijnt. Kies met
¿
of
À
het gewenste identificatie (0...999) nummer voor uw toestel.
Stel in op nul indien dit nummer niet vermeld dient te worden bij het
drukken.
3.
Druk op
CAL
om verder te gaan of op
MODE
om te eindigen.
Om ongewenste toegang tot het toestel te vrijwaren, kan een
persoonlijke kode worden geprogrammeerd.
Kode
1.
Druk op de
MODE
-toets tot [SEtuP] op het scherm verschijnt.
2.
Druk op
CAL
tot de aflezing [Code on], [Code OFF], of [Code CAL]
aangeeft. Beslis met
¿
of
À
of de toegang tot alle verdere ijkingen
moet gebeuren door een kode in te voeren ja [Code on] dan nee
[Code OFF] en druk vervolgens op
CAL
om verder te gaan of op
MODE
om te eindigen.
3.
Kies [Code CAL] om uw persoonlijke kode in te geven.
4.
Op de aflezing verschijnt [E=-----] terwijl [=] knippert. Geef uw
geheime volgorde van 5 toetsen in om verder te gaan. Druk op
CAL
om verder te gaan of op
MODE
om te eindigen.
Er kunnen tot 100 waarden in het geheugen van het toestel worden
verwerkt.
[no LOG]
:
Geen gegevensverwerking.
[SEt LOG
] :
Instellen van de gegevensverwerking.
[LSt LOG]
:
Toont de verwerkte gegevens in het uitleesvenster.
[Prt LOG]
:
Zendt de verwerkte gegevens naar een printer of computer.
[Cnt LOG]
:
Verwerkt een volgende reeks gegevens zonder de voor-
gaande te wissen.
METINGEN OPSLAAN