
23
1. Accuspanningsindicatie
2. 6 V-oplaadprogramma
3. Oplaadprogramma voor de winter
4. 12 V-oplaadprogramma
5. Oplaadprogramma voor de auto
6. Oplaadprogramma voor de motorfiets
7. Accuspanningsindicatie
6.2 GEBRUIK VAN DE ADAPTER-LAADKABEL
Met de adapter-laadkabel met pooltangen (positie F in het overzicht) sluit u de oplader op de klassieke manier
op de accupolen aan. De adapter-laadkabel met de ringogen (positie E in het overzicht) is bedoeld voor een vaste
aansluiting op een moeilijk bereikbare accu. De oplader kan dan gemakkelijk met de adapter worden aangesloten.
6.3 VOORBEREIDING
Reinig de accupolen van stof en corrosieresten.
Uitsluitend voor open accu’s:
verwijder de afsluitdoppen van de accucellen. Controleer het vloeistofniveau in de
cellen, raadpleeg hiervoor de handleiding van uw accu. Vul gedestilleerd water bij tot het minimale vulpeil bereikt
is, niet méér. De vloeistof zet uit tijdens het opladen en de accu kan overstromen. Laat de cellen van de accu open
tot het opladen is voltooid.
Volg bij gesloten en onderhoudsvrije accu’s de aanwijzingen van de accufabrikant heel nauwkeurig op.
6.4 DE ACCULADER AANSLUITEN
6.4.1 DE ADAPTER-LAADKABEL MET DE POOLTANGEN AANSLUITEN
Let op:
Zorg ervoor dat de oplader niet is aangesloten op het stopcontact en dat de adapter-laadkabel
niet is aangesloten op de acculader.
Sluit altijd eerst de rode pluskabel (+) van de oplader op de pluspool van de accu aan. Daarna sluit u de
zwarte massakabel (-) op de minpool van de accu aan. Als u de accu in de ingebouwde staat oplaadt, sluit u de
zwarte minkabel (-) op de carrosserie (blank gedeelte) aan, zover mogelijk uit de buurt van de accu, carburateur en
brandstofleidingen. Houd deze volgorde steeds aan.
6.4.2 DE ADAPTER-LAADKABEL MET DE RINGOGEN AANSLUITEN
Let op:
Zorg ervoor dat de oplader niet is aangesloten op het stopcontact en dat de adapter-laadkabel
niet is aangesloten op de acculader.
Bevestig het ringoog van de rode pluskabel op de plusaansluiting van de accu van uw voertuig, bijvoorbeeld de
schroef van de poolklem. Het ringoog van de zwarte minkabel bevestigt u aan de massa-aansluiting van uw accu.
Leg de laadkabel zonder knikken of trekspanning aan. Deze mag niet in de buurt van hete of draaiende delen van
de motor worden gemonteerd. De aansluitstekker mag niet nat worden.
6.5 DE ACCU OPLADEN
Sluit de adapter-laadkabel met de laadkabel (positie D in het overzicht) aan op de oplader. Steek nu het netsnoer
(positie A in het overzicht) van de oplader in het stopcontact. De achtergrondverlichting van het display wordt
ingeschakeld.
Wanneer de accu onjuist wordt aangesloten (polen verwisseld) of de oplader geen contact maakt, brandt op het
display de storingsmelding ˝Er1˝. Als op het display de storingsmelding ˝Er2˝wordt weergegeven, dan is een
defecte 6 V-accu aangesloten die niet met de acculader kan worden opgeladen. Als de accu correct is aangeslo-
ten, worden op het display de werkelijke accuspanning en de symbolen voor het ingestelde oplaadprogramma
weergegeven.
Afbeelding 2: display
Let op:
Nadat de stekker in het stopcontact is gestoken, dient u het gewenste laadprogramma te
selecteren door meermaals indrukken van de MODE-toets. Wanneer de MODE-toets niet wordt
ingedrukt, wordt het oplaadprogramma niet gestart. Als het laadproces aan de gang is, kunt u niet
Summary of Contents for 16618
Page 32: ...32...