Om de ingestelde eigenschappen naar andere camera’s te ko-
piëren, kies de camera en klik vervolgens op kopiëren. Klik op
toepassen. Klik op tabblad tijdplan.
Selecteer de camera‘s, waarvoor u de opnametijd wilt program-
meren. De overzichtsgrafiek toont de opnametijd en het type van
de geselecteerde camera.
Voor iedere camera zijn er drie opnamemodi:
Stream 1
voor continu opname
Stream 2
voor gebeurtenisopname
Stream 3
voor netwerktoegang.
Iedere stream kan vervolgens individueel geconfigureerd
worden.
Streamtype: Maak de keuze of video en audio of alleen video
opgenomen en overgedragen moet worden. Resolutie: Kies de
beeldresolutie. 4CIF is het beste, QCIF is de minimale resolutie.
Video kwaliteit: Hoe meer keuzes er worden geselecteerd,
hoe hoger de kwaliteit.
Framesnelheid: Is afhankelijk van de resolutie. Hoe hoger
de framesnelheid en resolutie is, hoe groter de data is die
opgenomen en overgedragen wordt.
Bitrate Max/Typ: Deze instellingen zijn voor stream 3 relevant. Is de
bitrate-Typ Variabel ingesteld, varieert de bitrate afhankelijk van de
beeldinhoud. Is er continu ingesteld, wordt er uitsluitend met de inge-
stelde bitrate verstuurd, eventueel ook ten koste van de kwaliteit. Bij
een aantal soortgelijke beelden heeft men een geringere beeldsnel-
heid en bij verschillende beelden een hogere beeldsnelheid.
16
15
17
13
12
14
MA-4101-002-Bedienungsanleitung-TVTVVR60000.indb 52
16.09.2010 11:23:35
