Opstelling / montage
Opstelling
De zonneboiler mag alleen in een vorstvrije ruimte worden opgesteld. Is dit niet het
geval dan moeten bij vorstgevaar de boiler en alle watervoerende armaturen en aans-
luitleidingen worden geleegd!
IJsvorming in de installatie kan tot lekkages en ernstige beschadiging van de
boiler leiden!
Bij het leegmaken van de installatie kan heet water uittreden en verwondingen,
in het bijzonder verbrandingen veroorzaken!
De boiler moet zo worden geïnstalleerd, dat voldoende ruimte voor onderhoud en reparaties be-
schikbaar is, bovendien moet de ondergrond over het nodige draagvermogen beschikken!
Isolatie
De isolatie van de boiler moet voor het leggen van de leidingen worden aangebracht!
Vuur, soldeervlam resp. lasbrander niet in de buurt van de isolatie brengen.
Opgelet: Brandgevaar!
Drinkwaterfilter
Aangezien ingespoelde vreemde voorwerpen, armaturen enz. verstoppen en corrosie
in de leidingen veroorzaken is het aangeraden een drinkwaterfilter in de toevoerleiding
voor het koude water te installeren.
Opgelet
Drukbegrenzer
De inbouw van een drukbegrenzingsventiel wordt aangeraden. De toegelaten bedrijfsdruk
van de zonneboiler bedraagt 10 bar voor het tapwater. Indien het toevoernetwerk met
een hogere druk bedreven wordt dan moet een drukbegrenzer ingebouwd worden.
Een overschrijding van de maximaal toelaatbare werkdruk kan tot lekkage en
ernstige beschadigingen van de boiler leiden!
Om de stroomgeluiden in gebouwen te verminderen moet de leidingdruk op ongeveer
3,5 bar ingesteld worden.
De zonneboiler moet zodanig geïnstalleerd worden dat hij zonder demontage geledigd
kan worden.
Lediging
Warm-koudwateraansluing
zonneboiler
Voor de installatie van de leidingen isolatie aanbrengen.
De zonneboiler moet volgens het leidingschema op pagina 4 worden aangesloten. Er
mag enkel en alleen een componentgetest veiligheidsventiel gebruikt worden. Tussen
zonneboiler en veiligheidsventiel mag geen afsluitvoorziening worden ingebouwd.
Als de boiler aan de aansluitingen voor warm en koud water met niet-metalen
buismateriaal verbonden is, moet de boiler worden geaard.
Het inbouwen van vuilopvanginrichtingen of andere vernauwingen in de verbindings-
leiding tussen zonneboiler en veiligheidsventiel is
niet toegestaan
.
De minimale aansluitdiameter van het veiligheidsventiel moet DN20-¾" bedragen.
De uitblaasleiding moet tenminste in de grootte van de uitlaatdwarsdoorsnede van
het veiligheidsventiel uitgevoerd zijn, en mag ten hoogste 2 bochten vertonen en een
maximum lengte van 2 m hebben. Indien omwille van dwingende redenen 3 bochten
of een lengte tot 4 m nodig is, dan moet de volledige uitblaasleiding één nominale
diameter groter uitgevoerd zijn. Meer dan 3 bochten evenals een lengte groter dan 4 m
zijn
niet toegelaten
. De uitblaasleiding moet met verval gelegd zijn. De afloopleiding
achter de aflooptrechter moet tenminste de dubbele dwarsdoorsnede van de ingang
van het ventiel vertonen. In de buurt van de uitblaasleiding van het veiligheidsventiel,
en nóg doeltreffender op het veiligheidsventiel zelf, moet een waarschuwingsbord met
de volgende tekst aangebracht worden :
"Om veiligheidsredenen komt er tijdens het verwarmen water vrij!
Niet sluiten!”
Bij de keuze van het installatie-zijdige installatiemateriaal moet op de technische regels
en op eventueel mogelijke elektrochemische processen worden gelet (menginstallatie)!
De boiler kan van een aanvullende elektrische verwarming worden voorzien, deze is
uitgevoerd met een veiligheidstemperatuurbegrenzer. Deze schakelt bij foutieve werking
de verdere verwarming bij max. 110° C uit.
De betreffende aansluitcomponenten moeten voor deze temperatuur zijn ontwor
-
pen, of de temperatuur moet m.b.v. een mengventiel worden begrensd!
Bij tapwatertemperaturen boven 60°C wordt gewoonlijk aangeraden, deze m.b.v. een
mengventiel op 60°C te begrenzen!
Heet water kan verwondingen, in het bijzonder vloeistofverbrandingen veroorzaken!
Opgelet
Opgelet
Opgelet
Opgelet
50
3062505_201507