66
c) Weerstandsmeting
Controleer of alle te meten schakeldelen, schakelingen en componenten evenals
andere meetobjecten absoluut spanningsloos en ontladen zijn.
Voor de weerstandsmeting gaat u als volgt te werk:
-
Kies met de draaischakelaar het meetbereik
Ω
.
-
Sluit de zwarte meetdraad aan op de COM-bus (6) en de rode
meetdraad op de V
Ω
-bus (7).
-
Zorg dat beide meetpennen verbinding maken met elkaar en
wacht tot de wijzer stil staat. Er moet een waarde van ong. 0 ohm
worden aangegeven. Zet bij een afwijking de aanwijzer met
behulp van de 0 ohm-instelknop (9) op 0 ohm. Controleer dit
steeds als u van meetbereik verandert.
-
Lees de meetwaarde af op de schaal „
Ω
“. Vermenigvuldig de
weergegeven waarde met het meetbereik om de meetwaarde te verkrijgen (bijv. 100
Ω
(aangegeven
waarde) x10k
Ω
(meetbereik) = 100 x 10 000 = 1M
Ω
(meetwaarde).
-
Zet na afloop van de meting de draaischakelaar op de stand „OFF“ om de multimeter „uit te scha-
kelen“.
d) Gelijkstroommeting
Zorg dat de max. toelaatbare ingangswaarden in geen geval worden overschreden.
Stroommetingen zijn alleen toegestaan in stroomcircuits tot max. 500 V.
Voor het meten van gelijkstromen tot 10 A/DC gaat u als volgt te werk:
-
Kies met de draaischakelaar het meetbereik 10A
.
-
Sluit de zwarte meetdraad aan op de COM-bus (6) en de rode
meetdraad op de 10A-bus (4).
-
Voer een nulinstelling uit.
-
Denk om een correcte polariteit (rood = + / zwart = -) en verbind
de beide meetpennen in serie met het meetobject (batterij, scha-
keling enz.).
-
Bij een omgedraaide polariteit wordt geen waarde aangegeven.
De ingebouwde beveiligingsdiode blokkeert deze meting. Onder-
breek de meting en herhaal de meting bij de juiste polariteit.
-
Lees de meetwaarde af op de schaal “A”.
-
Zet na afloop van de meting de draaischakelaar op de stand „OFF“ om de multimeter „uit te scha-
kelen“.