92
16. Kalibratie
De weergave van de temperatuur en vochtigheid op de display van het basisstation
kan worden gekalibreerd. Dit betekent dat de afwijkingen van een referentiewaarde
(bijvoorbeeld door hoogwaardige meetapparatuur) kunnen worden verbeterd terwijl
voor de weergave een waarde toegevoegd of afgetrokken wordt.
Opmerking:
De weergave op de display van de buitensensoren kan niet worden gekalibre-
erd.
Wanneer u de weergave op de display van het basisstation hebt gekalibreerd,
geeft de display van de buitensensoren een andere waarde aan.
a) Kalibratie van de temperatuur
• Druk net zo vaak kort op „CHANNEL / +“ (17), totdat het pijlsymbool (5) bij het gewens-
te kanaal verschijnt (zijn buitensensoren met kanaal 4-8 geregistreerd, selecteer dan
het bijbehorende kanaalnummer).
• Houd de twee toetsen „ALARM / ADJUST“ (16) en „CHANNEL / +“ (17) tegelijk gedu-
rende 5 seconden ingedrukt.
Vervolgens begint de temperatuurwaarde te knipperen.
• Wijzig de temperatuurwaarde met de toets „MIN / MAX / -“ (15) of „CHANNEL / +“
(17). Houd de betreffende toets voor een snelle afstelling langer ingedrukt.
• Als de temperatuurwaarde wordt teruggezet naar de gekalibreerde uitgangswaarde,
druk dan kort op de toets „ALARM / ADJUST“ (16).
• Om de gekalibreerde waarde op te slaan en de instelmodus af te sluiten, houdt u de
toets „ALARM / ADJUST“ (16) gedurende 3 seconden ingedrukt.
De instelmodus wordt automatisch beëindigd als u gedurende enkele seconden geen
toets indrukt. Het basisstation herneemt de voorgaande instellingen.