
82
d) Slipkoppeling afstellen
De slipkoppeling beschermt de aandrijving en de motor tegen overbelasting bij het aanrijden, bijv. op een ondergrond
met bijzonder veel grip. Bovendien wordt door een overeenkomstige afstelling van de slipkoppeling vermeden dat
het voertuig door het hoge draaimoment een eventueel gebruikte borstelloze aandrijven bij het aanrijden omslaat.
De instelling in de montagehandleiding (zie Afbeelding 24 van de montagehandleiding) is reeds optimaal geschikt
voor het model. Een verandering van de instelling is meestal niet nodig. Door zeer veelvuldig met vol vermogen aanrij-
den op een ondergrond met veel grip kan de voering van de slipkoppeling echter verslijten, waardoor de slipkoppeling
eventueel moet worden afgesteld.
Als u de instelling wilt veranderen, ga dan als volgt te werk:
Verwijder eerst de kunststof afdekking van de aandrijving.
Steek een dopsleutel van 7 mm in de klemmoer (1) van
de slipkoppeling. Als u de moer met de klok mee op de
as blijft afdraaien, genereert de drukveer (2) een hogere
contactdruk op de koppelingsplaat (3).
Daardoor wordt het slippunt verder omhoog gebracht en
krijgt het meer aandrijfvermogen op de twee aandrijfas-
sen. Als de moer tegen de klok in wordt gedraaid, gene-
reert de drukveer minder contactdruk en slipt de koppeling
verder door.
Opgelet, belangrijk!
Als de slipkoppeling te strak wordt afgesteld, bestaat het risico dat het model bij sneller accelereren op een
ondergrond met veel grip neigt om te slaan. Bovendien worden de aandrijflijn en ook de motor zeer zwaar
belast. Dit leidt tot onnodig hoge slijtage van de onderdelen.
Als de koppeling te los wordt afgesteld, kan het motorvermogen niet volledig voor de aandrijving worden
gebruikt. De koppeling wordt door het vroege doorslippen zwaar belast en kan daarbij worden beschadigd.
Als er in dit bereik wijzigingen nodig zijn, dan moeten deze slechts in kleine stappen worden uitgevoerd. De
bruikbaarheid van de nieuwe afstelling kan met behulp van een testrit worden gecontroleerd.
Afbeelding 5