20
NL
A
Veiligheidsgordel voertuig — schoudergordel
B
Veiligheidsgordel voertuig — heupgordel
C
ISOFIX-bevestigingen
19. Gebruik dit kinderzitje
NIET
als de riemen van het gordelharnas gerafeld of gebroken
zijn, of op enige wijze zijn beschadigd.
20. Gebruik
NOOIT
beschadigde of gerafelde veiligheidsgordels.
21. Gebruik dit kinderzitje
NIET
in een voertuig met veiligheidsgordels ingebouwd in de
portieren.
22. Gebruik dit kinderzitje
NIET
in een voertuig waarin de veiligheidsgordels automatisch
langs het chassis bewegen als het portier wordt geopend. Deze veiligheidsgordels zijn
geen goede bevestiging voor een kinderzitje.
WAARSCHUWINGEN AIRBAG
1.
WAARSCHUWING:
Plaats
GEEN
kinderzitje op de passagiersstoel vooraan uitgerust
met een airbag tenzij de airbag is uitgeschakeld. Dit kan de
DOOD
of
ERNSTIG LETSEL
tot gevolg hebben. De achterbank is het veiligst. Als uw voertuig een airbag heeft,
raadpleeg dan de handleiding van uw voertuig voor de montage van het kinderzitje.
2.
Als de achterbank van uw voertuig is uitgerust met zij-airbags, raadpleeg dan de
handleiding van uw voertuig voor de montage van het kinderzitje.
3.
Plaats
GEEN
voorwerpen tussen het kinderzitje en de zij-airbags, want een
opblazende airbag kan de voorwerpen tegen het kind slingeren.
AANVULLENDE WAARSCHUWINGEN
1.
Als het warm of zonnig is, controleer dan
ALTIJD
het kinderzitje op hete oppervlakken
voordat u het kind laat plaatsnemen. Het kind zou zich kunnen verbranden. Dek het
kinderzitje af met een lichtgekleurde deken als u het voertuig verlaat.
2.
Zelfs als het kinderzitje niet wordt gebruikt, moet het goed bevestigd zijn met de
veiligheidsgordels in het voertuig.
3.
Een niet-bevestigd kinderzitje kan iemand verwonden bij een aanrijding.
4.
Bevestig
GEEN
extra items aan dit kinderzitje, zoals bekleding, speelgoed enz.
5.
Controleer voor elk gebruik of het kinderzitje veilig is bevestigd en of het
veiligheidsharnas juist is afgesteld voor het kind.
ONTHOUD:
Extra kleding aan- of
uitdoen (zoals een trui of een jas) verandert de pasvorm van het gordelharnas.
6.
Controleer voor elk gebruik of het kinderzitje veilig is vergrendeld.
7.
Als de stoel van het voertuig een verstelbare rugleuning heeft, zorg er dan voor dat
deze in de meest verticale positie staat en veilig is vergrendeld. Een rugleuning die
niet in de juiste positie staat of niet is vergrendeld, verhindert een correcte installatie
van het kinderzitje en voorkomt een goede bescherming van het kind.
8.
Gebruik het kinderzitje
NIET
als de oren van het kind boven de hoofdsteun van het
kinderzitje uitkomen.
9.
Laat u tijdens het rijden
NOOIT
afleiden door een huilend kind. Haal een kind nooit uit
het kinderzitje om het te troosten terwijl het voertuig in beweging is.
10. Geef kinderen
GEEN
items zoals een lolly of een ijsje op een stokje. Dergelijke items
kunnen een kind verwonden als het voertuig moet uitwijken of een hobbel raakt.
11. Leg scherpe of zware voorwerpen in de kofferbak. Alles wat los zit, kan dodelijk zijn
bij een aanrijding.
12. Bij koud weer hebben kinderen mogelijk een extra deken nodig. Plaats het kind dan
eerst in het kinderzitje en leg het deken daarna over zowel het kind, met de gordel
aan, als over het kinderzitje.