4) Lees de gemeten waarde van het display (1) af. Wanneer bij de
meting van gelijkstroomwaarden de rode meetpen met de
negatieve pool en de zwarte meetpen met de positieve pool
verbonden wordt, dan verschijnt op het display een minteken
vóór de gemeten waarde.
5.3 Meting van de weerstand en de doorgang
●
Het toestel is tot 500 V~/
tegen overspanning beveiligd. Meet
evenwel niet binnen een schakeling, wanneer deze onder
spanning staat!
●
Meet een weerstand steeds afzonderlijk, anders is de meting
niet nauwkeurig. Hiervoor moet de component soms uit de
schakeling losgesoldeerd worden.
1) Het rode meetsnoer moet met de jack “V
Ω
“ (8) verbonden zijn,
en het zwarte meetsnoer met de jack “COM” (7).
2) Plaats de draaischakelaar (4) bij weerstandsmetingen in een
van de “
Ω
“-bereiken. Bij doorgangsmetingen plaatst u de draai-
schakelaar in de stand
.
3) Houd de meetpennen tegen de weerstand resp. tegen de
betreffende meetpunten, en lees de gemeten waarde van het
display (1) af. Bij een doorgangsweerstand van minder dan
100
Ω
is de zoemer hoorbaar.
Opmerking: In het kleinste meetbereik “200
Ω
“ kan de weer-
standswaarde van beide meetsnoeren het meetresultaat verval-
sen. Voor een exacte meetwaarde moet u de meetpennen kort-
sluiten en de meetsnoerweerstandswaarde die dan op het display
weergegeven wordt van de eigenlijke gemeten waarde aftrekken.
5.4 Diodetest
●
Het toestel is tot 500 V~/
tegen overspanning beveiligd. Meet
evenwel niet binnen een schakeling, wanneer deze onder
spanning staat!
●
Meet een diode steeds afzonderlijk, anders is de meting niet
nauwkeurig. Hiervoor moet de component soms uit de schake-
ling losgesoldeerd worden.
1) Het rode meetsnoer moet met de jack “V
Ω
” (8) verbonden zijn,
en het zwarte meetsnoer met de jack “COM” (7).
2) Plaats de draaischakelaar (4) in de stand “
”.
NL
B
40