NL
51
tenzij de gebruiker de instellingen dan
weer wijzigt.
4. Als u het laden wilt stoppen, haalt u de
stekker uit het stopcontact. Alleen in
noodgevallen mag het laden worden
onderbroken door het loskoppelen van
een contactklem. Doe dit dan altijd bij de
op het chassis aangesloten klem.
5. Om de lader los te koppelen, trekt u eerst
de stekker eruit, maakt u vervolgens de
contactklem los die is aangesloten op
het chassis en maakt u vervolgens de
contactklem los die is aangesloten op de
accu.
GEHEUGENFUNCTIE
De lader heeft een geheugen voor het opslaan
van instellingen. De lader gebruikt de laatst
opgeslagen instellingen in dit geheugen bij de
volgende keer dat de lader wordt aangesloten.
3. Stroom/spanning
4. Reconditionering
5. DC-voeding
A. Aansluitfout/slecht contact
B. Slechte accu
C. Oververhitting
D. Laadindicator
Lees meer onder
Symbolen en functies.
AANWENDING
BATTERIJ OPLADEN
WAARSCHUWING!
• Laad nooit een bevroren accu op.
• Laad de accu nooit op terwijl de motor
draait.
• Draag altijd een veiligheidsbril bij het
werken met accu's.
De contactklemmen van de laadkabels hebben
een kleurcodering: rood voor plus (+) en
zwart voor min (-). Controleer welke accupool
geaard is (aangesloten is op het chassis van
het voertuig).
1. Sluit de rode contactklem aan op de
pluspool (+) van de accu. Sluit vervolgens
de zwarte contactklem aan op het
chassis van het voertuig. Doe dit op
veilige afstand van de accu en van alle
onderdelen van het brandstofsysteem van
het voertuig.
2. Sluit de stekker van de lader aan op een
stopcontact met de juiste netspanning (zie
Technische gegevens).
3. Als de lader goed op de accu is
aangesloten, begint die te laden volgens
de fabrieksinstellingen (laadstroom
2 A, accutype STD). De gebruiker kan
de instellingen handmatig wijzigen.
Dergelijke wijzigingen worden opgeslagen
in het geheugen van de lader en worden
ook gebruikt bij de volgende keer laden,
Содержание 012459
Страница 3: ...1 A 5 D 1 2 3 4 B C...