17
4. RAADGEVINGEN VOOR HETGEBRUIK
Voor een goede pompwerking moeten de volgende bedrijfsregels in acht genomen worden:
• De pomp kan niet zonder vloeistof werken.
• Laat de pomp niet in bedrijf wanneer de aanvoerbuis geblokkeerd is.
• De pomp moet zodanig geplaatst zijn dat de openingen van de aanzuigvoet niet geheel of gedeeltelijke
door vuil verstopt raken.
• De pomp mag alleen in werking gesteld worden wanneer hij in water gedompeld is. Indien er geen
water meer is, moet de pomp onmiddellijk uitgeschakeld worden door de elektrische stekker uit de
contactdoos te verwijderen.
• Aanbevolen wordt de grootste oplettendheid te betrachten wanneer de pomp handmatig bediend wordt.
• De pomp moet in stabiele stand in een opvangputje of in ieder geval op het laagste punt van de instal
latieruimte geplaatst worden.
• De drijver moet zich vrij kunnen bewegen terwijl de pomp in bedrijf is, daarom wordt een putje van
40x40 cm aangeraden.
• De pomp mag in geen geval blootgesteld worden aan vorst. Haal de pomp bij temperaturen onder nul
uit de te pompen vloeistof, ledig hem en zet hem op een tegen vorst beschermde plaats neer.
Beveiliging tegenoverbelasting
De pomp is voorzien van een thermische motorbeveiliging. In geval van een eventuele oververhitting van de
motor, stopt de thermische motorbeveiliging de pomp automatisch. Na een afkoeltijd van ongeveer 15-20 mi-
nuten gaat de pomp automatisch weer aan. Na inwerkingtreding van de thermische motorbeveiliging, moet in
ieder geval de oorzaak daarvan opgespoord en verholpen worden. Raadpleeg Het Opsporen van Storingen.
5. HET OPSPOREN VAN STORINGEN
Voordat begonnen wordt met het opsporen van storingen, moet de pomp eerst losgekoppeld worden van
het elektriciteitsnet (door de stekker uit de contactdoos te verwijderen).
Indien de voedingskabel of een elektrisch deel van de pomp beschadigd zijn, mogen deze alleen door de
Fabrikant of diens technische klantenservice of door een persoon met gelijkwaardige bevoegdheid gere-
pareerd of vervangen worden, zodat alle risico vermeden wordt.
Storingen
Controle (mogelijke oorzaken)
Remedie
Motor start niet
en brengt geen
geluid voort.
A. Controleer of de motor gevoed wordt.
B. Pomp wordt niet in werking gesteld
door drijver.
B) - Controleer of de drijver zich vrij
beweegt.
-Maak het putje dieper.
Pomp levert
niet.
A. Aanzuigrooster of buisleiding verstopt.
B. Waaier versleten of geblokkeerd.
C. Vereiste opvoerhoogte hoger dan
pompeigenschappen.
A. Verwijder de verstopping.
B. Vervang de waaier of hef de blokkering
op.
Pomp stopt niet.
A. Pomp wordt niet uitgeschakeld door drijver.
A. Controleer of de drijver zich vrij beweegt.
Debiet onvoldo-
ende.
A. Controleer of het aanzuigrooster niet
gedeeltelijke verstopt is.
B. Controleer waaier of aanvoerbuis niet
gedeeltelijk verstopt zijn of aan korstvor-
ming onderhevig zijn.
A. Verwijder eventuele verstoppingen.
B. Verwijder eventuele verstoppingen.
NL