NEDERLANDS
35
9.5
Wanneer u een lagere snelheid instelt, bespaart u energie en maakt de installatie
minder lawaai.
9.6
De motoren van dubbele circulatiepompen moeten op dezelfde snelheid zijn
ingesteld.
10.
ONDERHOUD
Het onderhoud moet worden toevertrouwd aan gekwalificeerd
personeel en moet worden uitgevoerd overeenkomstig de richtlijnen
die beschreven zijn in deze handleiding.
10.1
Indien de circulatiepomp correct geïnstalleerd is, behoeft hij geen enkel onderhoud
tijdens de functionering.
10.2
Het is raadzaam om regelmatig de stroomopname en de opvoerhoogte te
controleren, om storingen te voorkomen.
10.3
Alvorens de circulatiepomp na het zomerseizoen opnieuw in werking te stellen, dient u
zich ervan te verzekeren dat de motoras niet geblokkeerd wordt door kalkaanslag. Als
dit wel zo is, dient u, bij koude installatie, de ontluchtingsdop los te schroeven en de
motoras te laten draaien met behulp van een schroevedraaier (fig. 2).
10.4
Aan de onderzijde van het pomphuis bevinden zich afvoeropeningen voor het
condenswater. Verzeker u ervan dat deze openingen niet verstopt zijn door vreemde
voorwerpen of resten vuil.
10.5
Indien de motor van het pomphuis gedemonteerd wordt, is het raadzaam de
afdichting te vervangen. Let bij het monteren van de nieuwe afdichting op de
correcte positie.
11.
OPSPOREN EN VERHELPEN VAN STORINGEN
STORING CONTROLES
(mogelijke
oorzaken)
OPLOSSINGEN
1. De
circulatiepomp
start niet.
A. Er is geen voedingsspanning.
B. Verkeerde voedingsspanning.
C.
Condensator defect (monofase
motoren).
D. Rotor geblokkeerd door aanslag
op de bronslagers.
A. Controleer
de
elektrische
aansluitingen en de zekeringen.
B. Controleer de gegevens op het
typeplaatje en gebruik de juiste
spanning. Controleer via het
kijkglas van het klemmenbord of
de ingestelde spanning
overeenkomt met de
netspanning.
C. Vervang de condensator.
D. Selecteer de maximumsnelheid
en/of deblokkeer de rotor met
een schroevedraaier.
2. De
installatie
maakt lawaai.
A. Te hoge opbrengst.
B. Lucht in de installatie.
A. Kies een lagere snelheid.
B. Ontlucht de installatie.
3.
Lawaai in de
circulatiepomp.
A. Lucht in de pomp.
B. Aanzuigdruk te laag.
C. De pomp draait in tegengestelde
richting (driefase pompen).
A. Ontlucht de circulatiepomp.
B. Verhoog de aanzuigdruk.
C. Draai de elektrische aansluiting
van het klemmenbord om.
4. De
circulatiepomp
start en stopt
na enkele
ogenblikken.
A. Er is geen voeding op een fase
(driefase motoren).
B. Vuil of kalk tussen de rotor en de
mantel van de stator of tussen de
waaier en het pomphuis.
A. Controleer de aansluitingen en
of de 3 fasen correct gevoed
worden.
B. Controleer of de as vrij draait.
Verwijder eventueel vuil en/of
kalk.