Nederlands |
107
2 609 141 101 • 23.7.13
temperatuurschommelingen eerst op de juiste
temperatuur komen voordat u het in gebruik
neemt. Bij extreme temperaturen of tempera-
tuurschommelingen kan de nauwkeurigheid van
het meetgereedschap nadelig worden beïn-
vloed.
Voorkom heftige schokken of vallen van het
meetgereedschap.
Laat na sterke externe in-
werkingen op het meetgereedschap voordat u
de werkzaamheden voortzet altijd een nauwkeu-
righeidscontrole uitvoeren (zie „Nauwkeurig-
heidscontrole en kalibratie van de hellingme-
ting” en „Nauwkeurigheidscontrole van de
afstandsmeting”, pagina 111).
In- en uitschakelen
Als u het meetgereedschap wilt
inschakelen
, heeft
u de volgende mogelijkheden:
– Druk op de aan/uit-toets
8
: Het meetgereed-
schap wordt ingeschakeld en bevindt zich in de
functie lengtemeting. De laser wordt niet inge-
schakeld.
– Indrukken van de meettoets
2
: meetgereed-
schap en laser worden ingeschakeld. Het meet-
gereedschap bevindt zich in de functie lengte-
meting. Als het meetgereedschap in de meetrail
24
is geplaatst, is de functie hellingmeting geac-
tiveerd.
Richt de laserstraal niet op personen of dieren
en kijk zelf niet in de laserstraal, ook niet vanaf
een grote afstand.
Als u het meetgereedschap wilt
uitschakelen
,
drukt u lang op de aan/uit-toets
8
.
Als er ca. 5 minuten geen toets op het meetgereed-
schap wordt ingedrukt, wordt het meetgereed-
schap automatisch uitgeschakeld om de batterijen
te ontzien.
Als in de modus „hellingmeting” de hoek ca.
5 minuten lang niet veranderd wordt, wordt het
meetgereedschap automatisch uitgeschakeld om
de batterijen te ontzien.
Bij de automatische uitschakeling blijven alle opge-
slagen waarden bewaard.
Meten
Na inschakeling door indrukken van de toets me-
ten
2
bevindt het meetgereedschap zich altijd in de
functie lengtemeting, of in de functie hellingmeting
als het meetgereedschap in de meetrail
24
is ge-
plaatst. Andere meetfuncties kunt u instellen door
op de bijbehorende functietoets te drukken (zie
„Meetfuncties”, pagina 108).
Als referentievlak voor de meting is na het inscha-
kelen de achterkant van het meetgereedschap ge-
kozen. Door op de toets Referentievlak
10
te druk-
ken, kunt u het referentievlak wijzigen (zie
„Referentievlak kiezen”, pagina 107).
Plaats het meetgereedschap met het gekozen refe-
rentievlak tegen het gewenste startpunt van de me-
ting (bijv. tegen een muur).
Druk voor het inschakelen van de laserstraal kort
op de toets Meten
2
.
Richt de laserstraal niet op personen of dieren
en kijk zelf niet in de laserstraal, ook niet vanaf
een grote afstand.
Richt de laserstraal op het doeloppervlak. Druk op-
nieuw kort op de toets meten
2
om de meting te
starten.
Als de laserstraal permanent is ingeschakeld, be-
gint de meting reeds nadat de meettoets de eerste
keer wordt ingedrukt
2
. In de functie duurmeting
start de meting onmiddellijk bij het inschakelen van
de functie.
De meetwaarde verschijnt meestal binnen
0,5 seconden en uiterlijk na 4 seconden. De duur
van de meting is afhankelijk van de afstand, de
lichtomstandigheden en de weerspiegelingseigen-
schappen van het doeloppervlak. Het einde van de
meting wordt aangegeven door een geluidssig-
naal. Na beëindiging van de meting wordt de laser-
straal automatisch uitgeschakeld.
Als ca. 20 seconden na het richten geen meting
plaatsvindt, wordt de laserstraal automatisch uitge-
schakeld om de accu te ontzien.
Referentievlak kiezen
(zie afbeelding A)
Voor de meting kunt u uit vier verschillende refe-
rentievlakken kiezen:
– vanaf de achterkant van het meetgereedschap
of de voorkant van de 90° uitgeklapte aanslag-
stift
9
(bijv. bij het leggen tegen buitenhoeken),
– vanaf de punt van de 180° uitgeklapte aanslag-
stift
9
(bijv. voor metingen uit hoeken),
– vanaf de voorkant van het meetgereedschap
(bijv. bij het meten vanaf de rand van een tafel),
– vanaf het midden van de schroefdraad
19
(bijv.
voor metingen met statief).
Druk voor de keuze van het referentievlak zo vaak
op de toets
10
tot in het display het gewenste refe-
rentievlak wordt weergegeven. Na het inschakelen
van het meetgereedschap is altijd de achterkant
van het meetgereedschap als referentievlak vooraf
ingesteld.
Achteraf veranderen van het referentievlak van
reeds uitgevoerde metingen (bijvoorbeeld bij weer-
gave van meetwaarden in de meetwaardenlijst) is
niet mogelijk.
Menu „Basisinstellingen”
Als u naar het menu „Basisinstellingen” wilt gaan,
houdt u de toets basisinstellingen
4
ingedrukt.
OBJ_BUCH-1840-002.book Page 107 Tuesday, July 23, 2013 3:52 PM
Содержание 9 049 758
Страница 3: ...3 2 609 141 101 23 7 13 OBJ_BUCH 1840 002 book Page 3 Tuesday July 23 2013 3 52 PM ...
Страница 4: ...4 2 609 141 101 23 7 13 1 E D 90 C B A OBJ_BUCH 1840 002 book Page 4 Tuesday July 23 2013 3 52 PM ...
Страница 6: ...6 2 609 141 101 23 7 13 1 K J OBJ_BUCH 1840 002 book Page 6 Tuesday July 23 2013 3 52 PM ...