Nederlands |
89
Bosch Power Tools
2 609 141 026 | (1.7.13)
Tips voor de werkzaamheden
Het meetgereedschap is met een radio-interface uitge-
rust. Lokale gebruiksbeperkingen, bijv. in vliegtuigen
of ziekenhuizen moeten in acht genomen worden.
Algemene aanwijzingen
De ontvangstlens
17
en de uitgang van de laserstraal
18
mo-
gen bij een meting niet afgedekt zijn.
Het meetgereedschap mag tijdens een meting niet bewogen
worden (met uitzondering van de functies duurmeting en hel-
lingmeting). Leg daarom het meetgereedschap indien moge-
lijk tegen een vast aanslag- of steunoppervlak.
Invloeden op het meetbereik
Het meetbereik is afhankelijk van de belichting en de mate
van weerspiegeling van het meetoppervlak. Gebruik voor een
betere zichtbaarheid van de laserstraal bij werkzaamheden
buitenshuis en bij fel zonlicht de laserbril
30
(toebehoren) en
het laserdoelpaneel
31
(toebehoren), of zorg voor schaduw
op het doelpaneel.
Invloeden op het meetresultaat
Vanwege bepaalde eigenschappen van materialen kunnen bij
metingen op sommige oppervlakken foutmetingen niet wor-
den uitgesloten. Daartoe behoren:
– transparante oppervlakken zoals glas en water,
– spiegelende oppervlakken zoals gepolijst metaal en glas,
– poreuze oppervlakken zoals isolatiemateriaal,
– oppervlakken met een structuur, zoals pleisterwerk en na-
tuursteen.
Gebruik indien nodig op deze oppervlakken het laserdoelpa-
neel
31
(toebehoren).
Foute metingen zijn bovendien mogelijk op doeloppervlakken
waarop schuin wordt gericht.
Ook kunnen luchtlagen met verschillende temperaturen of in-
direct ontvangen weerspiegelingen de meetwaarde beïnvloe-
den.
Nauwkeurigheidscontrole en kalibratie van de hellingme-
ting (zie afbeelding H)
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de hellingme-
ting. Dit gebeurt door een omslagmeting. Leg daarvoor het
meetgereedschap op een tafel en meet de helling. Draai het
meetgereedschap 180 ° en meet opnieuw de helling. Het aan-
gegeven verschil mag maximaal 0,3 ° bedragen.
Bij grotere afwijkingen moet u het meetgereedschap opnieuw
kalibreren. Houd daarvoor de toets hellingmeting
3
inge-
drukt. Volg de aanwijzingen in het display op.
Na sterke temperatuurveranderingen en na stoten raden we u
een nauwkeurigheidscontrole aan en evt. een kalibratie van
het meetgereedschap. Na een temperatuurverandering moet
het meetgereedschap zich een tijdje aan de temperatuur aan-
passen voor een kalibratie plaatsvindt.
Nauwkeurigheidscontrole van de afstandsmeting
U kunt de nauwkeurigheid van de afstandmeting als volgt con-
troleren:
– Kies een onveranderlijke meetafstand met een lengte van
ca. 1 tot 10 meter waarvan u de lengte nauwkeurig kent
(bijv. kamerbreedte, deuropening). De meetafstand moet
binnenshuis liggen. Het doeloppervlak van de meting moet
glad en goed reflecterend zijn.
– Meet de afstand tien opeenvolgende keren.
De afwijking van de afzonderlijke metingen van de gemiddel-
de waarde mag maximaal ±2 mm bedragen. Houd de metin-
gen bij, zodat u de nauwkeurigheid op een later tijdstip kunt
vergelijken.
Werkzaamheden met het statief (toebehoren)
Het gebruik van een statief is vooral bij grotere afstanden
noodzakelijk. Zet het meetgereedschap met de 1/4"-schroef-
draad
19
op de snelwisselplaat van het statief
29
of een in de
handel verkrijgbaar fotostatief. Schroef het met de vastzet-
schroef van de snelwisselplaat vast.
Stel het referentievlak voor metingen met de aanslagstift door
het indrukken van de toets
10
overeenkomstig in (referentie-
vlak schroefdraad).
Werkzaamheden met de meetrail (zie afbeeldingen I–K)
De meetrail
27
kan worden gebruikt voor een nauwkeuriger
resultaat van de hellingmeting. Afstandmetingen zijn met de
meetrail niet mogelijk.
Leg het meetgereedschap zoals afge-
beeld in de meetrail
27
en vergrendel het
meetgereedschap met de vergrende-
lingshendel
28
. Druk op de toets meten
2
om de modus „meetrail” te activeren.
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de hellingme-
ting door een omslagmeting of de libellen op de meetrail.
Bij grotere afwijkingen moet u het meetgereedschap opnieuw
kalibreren. Houd daarvoor de toets hellingmeting
3
inge-
drukt. Volg de aanwijzingen in het display op.
Bij het gebruik van het meetgereedschap in de meetrail
27
is
gegevensoverdracht niet mogelijk.
Als u de modus „meetrail” wilt beëindigen, schakelt u het
meetgereedschap uit en neemt u het uit de meetrail.
Oorzaken en oplossingen van fouten
Oorzaak
Oplossing
Temperatuurwaarschuwing (k) knippert, meting niet
mogelijk
Meetgereedschap buiten be-
drijfstemperatuur van
– 10 °C tot +50 °C (in func-
tie duurmeting tot +40 °C).
Wacht tot het meetgereed-
schap bedrijfstemperatuur
bereikt
Indicatie „ERROR” in het display
Optellen of aftrekken van
meetwaarden met verschil-
lende maateenheden
Alleen meetwaarden met de-
zelfde maateenheden optel-
len of aftrekken
Hoek tussen laserstraal en
doel is te klein.
Vergroot de hoek tussen de
laserstraal en het doel
Doeloppervlak weerspiegelt
te sterk (bijv. spiegel) of te
zwak (bijv. zwart textiel) of
omgevingslicht is te sterk.
Gebruik het laserdoelpaneel
31
(toebehoren)
OBJ_BUCH-1956-002.book Page 89 Monday, July 1, 2013 11:28 AM