Parameter-
code
Beschrijving
Compressor-
sturing [CP]
Waardebereik
Voorin-
stelling
Eenheid
diF
Differentieelwaarde. De compressor start weer nadat de gewenste waarde bereikt is, indien
de gemeten temperatuur hoger is dan de gewenste waarde inclusief differentieelwaarde.
„0,1-30,0“
2,0
°C/°F
HSE
Maximaal gewenste waarde
“LSE - 302“
99,0
°C/°F
LSE
Minimaal gewenste waarde / minimumwaarde
“-55,0 - HSE“
-55
°C/°F
Ont
On t: Bedrijfstijd voor de ingeschakelde fase van de cyclus
On t: Bedrijfstijd voor
de ingeschakelde fase
On t: Bedrijfstijd voor
de ingeschakelde fase
0
Minuten
OF t: Bedrijfstijd voor de uitgeschakelde fase van de cyclus
Ont=0;OFt=1 : Compressor blijft uit
OFt
Ont=1;OFt=0 : Compressor is langdurig ingeschakeld
“0-250“
1
Minuten
Ont≠0;Ont≠0: Compressor werkt in cyclus
Met de zoals hierboven beschreven in- en uitgeschakelde fases
dOn
Vertragingstijd tot het inschakelen van het compressorrelais vanaf het oproepen
“0-250“
0
Seconden
dOF
Vertragingstijd na het uitschakelen van de compressor. De compressor start pas weer na het
verstrijken van de interval.
„0-250“
0
min
dbi
De tijdsinterval van twee opeenvolgende aanjaagfases van de compressor
„0-250“
0
min
OdO
Tijdsvertraging van de uitgave na het inschakelen van het apparaat
„0-250“
0
min
Dooiregelaar [dEF]
dtY
Dooimethode
„0-2“
1
Getal
0 = Elektrisch ontdooien
1 = Heet gas (ontdooien met cyclus-omkering)
2 = Vrij ontdooien (onafhankelijk van compressor)
dit
Tijd van de interval tussen twee opeenvolgende dooiprocessen
„0-255“
6
uren
dCt
Keuze van getalmodus voor de tijdsinterval van de dooicycli
„0-2“
1
Getal
0 = Compressor bedrijfsuren (telt uitsluitend bij actieve compressor) onafhankelijk van
verdampingssensor.
1 = Werkelijke tijd - bedrijfsuren van het apparaat (telt altijd wanneer het apparaat is
ingeschakeld)
2 = Compressor stoppen. Na elke compressorstop volgens de parameter [dtY]
dOH
Vertraging van de dooicyclus na het inschakelen
„0-59“
0
min
dEt
De maximale duur van het ontdooien
„1-250“
30
min
dSt
Einde ontdooien (aan de hand van verdampingssensor (sensor 2))
„-50,0-150,0“
8,0
°C/°F
dPO
Activeert de dooicyclus bij het inschakelen (n = gedeactiveerd, y = geactiveerd) (indien de
condities het toelaten. Bij verdampingssensor gemeten temperatuur.)
„0=n , 1=y“
n
Status bit
Ventilatorregelaar [Fan]
FSt
Ventilatortemperatuur. Wanneer de verdampingssensor (sensor 2) deze waarde overschrijdt,
dan wordt de ventilator gestopt.
„-50,0-150,0“
2.0
°C/°F
FAd
Differentieelwaarde
„1,0-50,0“
2.0
°C/°F
Fdt
Inschakelvertraging voor de activering na een dooiperiode
„0-250“
0
min
dt
Ontwateringstijd
Uitlektijd
„0-250“
0
min
dFd
Deactiveert de verdampingssensor tijdens de voortgang van het ontdooien
„0=n,1=Y“
y
Status bit
FCO
Afsluiten van de ventilator bij uitgeschakelde compressor
y = Ventilator
geactiveerd.
„0=n,1=Y,2=dc“
y
Status bit
n = Ventilator
uitgeschakeld.
dc = niet gebruikt.
Alarminstelling [AL]
AFd
Alarmdifferentieel
„1,0 - 50,0“
2.0
°C/°F
HAL
Alarm bij maximumtemperatuur
„LAL - 150,0“
50.0
°C/°F
LAL
Alarm bij minimumtemperatuur
„-50,0 - HAL“
-50,0
°C/°F
PAO
Alarmvertraging na het inschakelen
„0-10“
0
uren
dAO
Alarmterugzetting na het ontdooien
„0-999“
0
min
tAO
Vertragingstijd van de weergave bij temperatuuralarm
„0-250“
0
min
Weergave [diS]
LOC
Toetsenvergrendeling (n = toetsen niet geblokkeerd, y = toetsen geblokkeerd). Het program-
meren van de parameters is nog steeds mogelijk.
„0=n , 1=y“
n
flag
PA1
Gebruiklerswachtwoord voor niveau 1 parameters (geactiveerd wanneer waarde niet nul is)
“0-250“
0
/
ndt
Weergave van decimaalpunte: y = ja; n = nee
“n/Y“
y
/
CA1
Temperatuurkalibratie: Waarde wordt bij sensor 1 opgeteld
“-120-120“
0
°C/°F
CA2
Temperatuurkalibratie: Waarde wordt bij sensor 2 opgeteld
“-120-120“
0
°C/°F
ddL
Dooiweergave instellen
„0-2“
1
Nr/getal
0 = Toont de temperatuur van de sensor
1 = Geeft de waarde aan die bij het starten van de dooicyclus tot het tijdstip waarop de
gewenste waarde bereikt is, wordt geregistreerd.
2 = Toont het etiket [deF] tijdens het ontdooien tot het tijdstip waarop de gewenste waarde
bereikt wordt.
dro
Temperatuureenheid (0=°C, 1=°F)
“0/1“
0
/
Configuraties [CnF]
H00
Keuze van sensortypes (0=PTC,1=NTC)
“0/1“
1
/
H42
Aanwezige verdampingssensor
„0=n , 1=y“
y
flag
rEL
Apparaatversie
“/“
/
/
tAb
Overzicht van parameters
“/“
/
/