INSTALLATIE
Ingebruikname
GWS
| 35
N
ED
ER
LA
N
D
S
3.3 Installatie van de warmtebroninstallatie
f
Plaats de warmtebroncirculatiepomp (putpomp) van
de warmtebroninstallatie overeenkomstig de specifieke
situatie van de installatie (zie het hoofdstuk "Technische
gegevens/ontwerptabel").
!
Materiële schade
Het grondwatertemperatuurverschil tussen de warm-
tebronaanvoer en de -retour moet ≤ 3 K zijn.
Info
De warmtewisselaar mag uitsluitend worden gebruikt
in de tegenstroom (zie hoofdstuk "Technische gege-
vens/standaardschakelingen").
f
Installeer een terugslagklep boven de
broncirculatiepomp.
f
Vul de warmtebroninstallatie. Let daarbij op de dichtheid.
Vereiste waterkwaliteit
De meest voorkomende problemen bij het gebruik van grond-
water als warmtebron zijn:
- erosie aan de warmtewisselaar en aan
watertoevoerleidingen
- Corrosie van de warmtewisselaar
- Dichtslibben of verstopt raken van de warmtewisselaar en
de toevoerleidingen.
- Dichtslaan van de retourput
om dergelijke problemen te vermijden moet de kwaliteit van
het als warmtebron gebruikte grondwater voldoen aan be-
paalde vereisten:
- er mogen geen afzetbare stoffen in het water zitten.
- Gebruik geen oppervlaktewater of zouthoudend water.
- Het gehalte aan ijzer en mangaan moet lager zijn dan 0,5
mg/l.
In gemotiveerde speciale gevallen, bijv. put in de buurt van
zoutwinningsgebieden of regio's met intensieve veeteelt,
moet ook rekening worden gehouden met de volgende stof-
fen in het water:
- Chloride < 300 mg/l
- Chloor < 0,5 mg/l
Als één van de vermelde grenswaarden wordt overschreden,
dan is het gebruik van het grondwaterstation niet toegestaan.
om het verstopt raken van de warmtewisselaar door mee-
gevoerde vaste stoffen (zand, fijn slib) te voorkomen, moet u
op de warmtebronaanvoer op locatie een geschikte vuilfilter
installeren met een maasbreedte van 0,6 mm. Een geschikte
vuilfilter is als vervangingsonderdeel verkrijgbaar via de vak-
handel of via ons. Als er een verhoogd gehalte aan vaste stof-
fen wordt meegevoerd in het grondwater, moet u bovendien
een geschikte voorfilter en bezinkingsbassins installeren.
f
ontlucht de warmtebroninstallatie na het vullen!
f
Stel het warmtebrondebiet zo in dat het warmtedragerde-
biet van de brine-water-warmtepomp altijd voldoet aan
de vereiste waarden.
Aanwijzing
Lees hiervoor de bedienings- en installatiehandleiding
van de brine-water-warmtepomp en de grafieken in
hoofdstuk “Technische gegevens” en volg de aanwij-
zingen op.
3.4 Isolatie
om condenswater en daardoor schade aan de warmtebronin-
stallatie en het warmtedragercircuit te vermijden moet deze
diffusiedicht worden geïsoleerd.
f
Isoleer ook de vul- en aftapkraan, het ontluchtingsventiel
en de warmtedragerdrukbewaking.
26
�0
3�
14
�0
10
1�
f
Monteer de isolatieslangen in overeenstemming met bo-
venstaande afbeelding.
1
3
2
26
�0
3�
14
�0
09
8�
1 onderste schaal
2 Bovenste schaal
3 Klemmen
f
Plaats de bovenste schaal op het grondwaterstation na dit
te hebben geïsoleerd.
f
Bevestig de bovenste schaal op de onderste schaal met de
meegeleverde klemmen.
4. Ingebruikname
f
Zet de hefboom van de 3-weg-kogelkranen in de
debietstand.
f
Controleer de installatiedruk in het broncircuit. De instal-
latiedruk moet ten minste 0,1 MPa overdruk zijn.
f
WPM 3: Controleer de functie van de bronpomp in
het menu DIAGNoSE met de parameter RELAISTEST
INSTALLATIE.