I
80
%
PS
II
80
%
N
S
III
68/72
%
IV
37/40
%
X15
X14
X13
X12
X11
X10
%P
S
%
PS
X16
X17
V4
A1
7747.02
L3 L2 L1
2
3
1
N L3 L2
L1
N
X1
91,6% P
100 % P
3/N/PE ~ 400 V
L3 L2 L1
2
3
1
L3 L2 L1
75% P
N
X1
L3 L2 L1
2
3
1
N
L1
100 % P
N
X1
1/N/PE ~ 230 V
L3 L2 L1
2
3
1
N L3 L2 L1
N
(Serienverdrahtung)
2kW
X1
3/N/PE ~ 400 V
3/PE ~ 400 V
1
4
2
5
L3 L2 L1
2
3
1
N
L3 L2 L1
83,3% P
N
X1
3/N/PE ~ 400 V
3
7818.02
35
Nederlands
Aansluitvarianten
1
2
3
4
5
100 % 91,6 % 83,3 % 75 %
100 %
Types
ETT 350
3,5
3,21
2,92
2,63
3,5
ETT 500
5,0
4,58
4,16
3,75
5,0
8h heating elements
Connection
variants
2.2.1 Werkingsprincipe
De accumulatorelementen worden via de
tussen de rijen accumulatorelementen
liggende verwarmingselementen verwarmd.
Met het oplaadregelsysteem
R1
wordt het
opladen traploos ingesteld.
Begin en duur van de oplaadtijd worden door
het desbetreffende energiebedrijf bepaald.
2 geïntegreerde veiligheidsregelaars (
N4,
N5
) en een oververhittingbeveiliging (
F1
)
verhinderen een oververhitting van het
toestel. De beveiliging F1 heeft geen automa-
tische restfunctie, en moet door de vakman
gerestet worden, door indrukken van de
knop in het midden van deze begrenzer.
De zo geaccumuleerde warmte wordt
vervolgens met behulp van de ventilator en
ten dele ook via het oppervlak van het toestel
afgegeven. Hierbij wordt de ruimtelucht door
de ventilator(
M1
) door het luchtinlaatrooster
(
6
) aangezogen en door de luchtkanalen van
de accumulatorelementen (
9
) geblazen,
waardoor deze worden verhit.
Voordat de zo geproduceerde hete lucht via
het luchtuitlaatrooster (
5
) uittreedt, wordt
deze via twee mengluchtkleppen met koudere
ruimtelucht vermengd, zodat de uittredende
lucht de toelaatbare maximumtemperatuur niet
overschrijdt. De stand van de mengluchtklep
en zodoende de mengverhouding van de
lucht wordt via een bimetaalregelaar gestuurd.
2.2.2 Aansluitcapaciteit reduceren
Door het omleggen resp. verwijderen van
bruggen op de aansluitklemmen kan de
aansluitcapaciteit, die door de fabriek op 100%
is ingesteld, in combinatie met een oplaad-
graadreducering aan het oplaadregelsysteem
met 3 capaciteitstrappen worden gereduceerd
(zie onder).
De dimensionering van de leidingdoorsneden
en de zekering moeten overeenkomstig de
maximaal mogelijke capaciteit van het toestel
worden uitgevoerd.
Oplaadgraad reduceren
Op het elektronische oplaadregelsysteem (
A1
)
bevindt zich de geleiderbrug
X17
, waarmee
de oplaadgraad van het accumulatorgedeelte
in combinatie met de veranderbare aansluit-
capaciteit in vier trappen (stand I, II, III of IV)
kan worden gekozen. Door de fabriek is een
oplaadgraad van 100% (stand I) voorgekozen.
Wordt de geleiderbrug op een andere rij stif-
ten gestoken, dan ontstaat een gereduceerde
oplaadgraad (de uitschakeltemperatuur van
het elektron. oplaadregelsysteem wordt
verlaagd).
2.2.3 Elektronisch
oplaadregelsysteem
Gedrag bij storingen
Het oplaadregelsysteem in het toestel is
door de fabriek op een
„positief
storingsgedrag (80 % PS)“
ingesteld, d.w.z. bij
een defect oplaadregelsysteem (b.v. bij uitval
van het stuursignaal) wordt het toestel vol-
ledig opgeladen.
Op een
„negatief storingsgedrag“
(geen
oplading van de warmteaccumulator) kan
door het omsteken van de geleiderbrug
X16
naar positie
„80 % NS“
worden
omgeschakeld, indien het toestel op een
digitaal oplaadregelsysteem is aangesloten.
Bedrijf met oplaadregelsysteem
Hierbij moeten de desbetreffende aanwijzingen
in de gebruiks- en montagehandleiding van het
oplaadregelsysteem in acht worden genomen.
Stuursignaal
Het elektronische oplaadregelsysteem kan op
verschillende stuursignalen (ED) van
aansturingen worden aangesloten en kan
zodoende ook in oude bestaande installaties
worden geïntegreerd.
Door de fabriek is deze op een AC-
stuursignaal (wisselspanningssignaal aan de
klemmen „A1+A2“) met 80 % ED ingesteld.
Door het omsteken van de geleiderbrug
X16
kunnen andere ED-signalen (68/72, 37/40 %)
worden gekozen. Dit is noodzakelijk, als het
toestel in een reeds aanwezige installatie
wordt geïntegreerd, die het opladen met één
van de genoemde ED-signalen aanstuurt.
Aansluiting op DC-stuursignaal (
X3
)
Is in de installatie een oplaadregelsysteem
met DC-stuursignaal (gelijkspanning 0,91 V -
1,43 V) geïnstalleerd, dan moet het
stuursignaal op de door de fabriek afgedekte
stuurklemmen „DC + (
plus-pool
) en DC -
(
min-pool
)“ worden geklemd (
let op de
polariteit!
).
Aan de klemmen „DC + en DC -“
mag niet het 230 V AC-stuursignaal
worden aangesloten. Het oplaadregelsysteem
zou anders defect raken.
Bedrijfs- en storingsindicatie (V4) aan
het elektronische oplaadregelsysteem
LED brandt „groen“
⇒
geen storing
het oplaadregelsysteem werkt correct
LED brandt „rood“
⇒
storing
a) Keuzeknop voor opladen (
R1
) en/of
kernvoeler (
B1
) defect of niet
aangesloten
b)Geleiderbrug
X17
voor het reduceren
van de laadgraad ontbreekt.
Er vindt geen oplading plaats.