nl
66
Bedieningselementen
Afb.
2
Inschakelen van
het apparaat
Afb.
2
1. Het apparaat met de toets Aan/Uit 5
inschakelen.
Er klinkt een alarmsignaal,
de temperatuurindicatie 4 knippert en
de alarmtoets 1 brandt.
2. Door de alarmtoets 1 in te drukken
wordt het alarmsignaal uitgeschakeld.
Het apparaat begint te koelen. De
verlichting is ingeschakeld wanneer
de deur open is.
Wij adviseren een temperatuurinstelling
van +4 °C voor de koelruimte.
Aanwijzingen bij het gebruik
■
Terwijl de koelmachine loopt, vormen
zich dooiwaterdruppels of een laagje
rijp op de achterwand van
de koelruimte. U hoeft de dooiwater-
druppels niet af te wissen of de rijp af
te schrapen. De achterwand wordt
automatisch ontdooid. Het smeltwater
wordt in de smeltwatergoot
opgevangen en naar de koelmachine
geleid, waar het wordt verdampt.
■
Bij een hoge luchtvochtigheid kan zich
condenswater vormen
in de koelruimte, vooral op glazen
legplateaus. Als dit het geval is, dient
u de levensmiddelen verpakt te
bewaren en een lagere
koelruimtetemperatuur te kiezen.
Instellen van
de temperatuur
Afb.
2
De temperatuur is instelbaar van
+2 °C tot +8 °C.
Temperatuur-insteltoets 3 net zo vaak
indrukken tot de gewenste temperatuur
in de koelruimte is ingesteld.
De laatst ingestelde waarde wordt in het
geheugen opgeslagen. De ingestelde
temperatuur wordt aangegeven op de
temperatuurindicatie 4.
1
Alarmtoets
Om het alarmsignaal uit te
schakelen (zie hoofdstuk „Alarm
function”).
2
Toets „super”
Dient voor het inschakelen van de
functie superkoelen (zie het
hoofdstuk Superkoelen).
3
Temperatuurinsteltoets
Met deze toets wordt de
temperatuur ingesteld.
4
Temperature display
De cijfers komen overeen met
de ingestelde temperaturen
in de koelruimte in °C.
5
Toets Aan/Uit
Om het hele apparaat in en uit
te schakelen.