4 NL
ONDERHOUD
NL
1.1 – Kontrolelampje „Aan“
(groen) (Ref. 1.1 - Fi-
guur 1 Pag. 3.): Dit lampje brandt wanneer het ap-
paraat is ingeschakeld.
2 – Gasregelaar voor na het lassen
(Ref. 2 - Fi-
guur 1 Pag. 3.): Instelbare tijd voor het met vertra-
ging afsluiten van het gas met behulp van een
schroevendraaier – het doven van de lasboog.
Tijdsinstelling van 2 tot 20 seconden.
3 - Stroomregelaar:
Bedieningsknop De bedie-
ningsknop (Ref. 3 - Figuur 1 Pag. 3.) wordt ge-
bruikt om de lasstroom in te stellen.
4 – Kontrolelampje „Oververhitting“ :
Geel
lampje (Ref. 4 - Figuur 1 Pag. 3.) op het voorpaneel
signaleert oververhitting als gevolg van overmatige
belasting. Onderbreek het lassen. Laat de voeding
ingeschakeld, tot het lampje weer dooft, waarmee
wordt aangegeven dat de temperatuur weer nor-
maal is.
5 - Keuzeschakelaar voor de lasmethode:
Deze
schakelaar (Ref. 5 - Figuur 1 Pag. 3.) wordt gebruikt
om de gewenste lasmethode te kiezen.
5.1 – Keuzeschakelaar voor de lasmethode
booglassen met een niet-smeltende elektrode:
Deze schakelaar (Ref. 5.1 - Figuur 1 Pag. 3.) wordt
gebruikt om de lasmethode booglassen met een
niet-smeltende elektrode te kiezen.
6 - Dalingsregelaar:
Regulering van de dalingstijd
(Ref. 6 - Figuur 1 Pag. 3.) is mogelijk traploos in te
stellen van 0,2 tot 10 seconden en treedt in werking
na het loslaten van de drukknop op de brander.
7 – Gasregelaar vóór het lassen
(Ref. 7 - Figuur 1
Pag. 3.): Instelbare tijd voor het met vertraging tot
stand doen komen van de lasboog met behulp van
een schroevendraaier - het gas dat de lastoorts
moet bereiken om het lasbad te beschermen. Tijds-
instelling van 0,1 tot 1 seconde.
9 – Aansluiting voor gasuitgang
(Ref. 9 - Figuur 1 Pag. 3.): Sluit
het gasslangetje , dat leidt naar de elektrodenbrander aan op
deze aansluiting en draai deze goed vast..
10 – Stopkontakt voor drukknop brander
(Ref. 10 - Figuur 1
Pag. 3.).
12 Plaats de slang van de gasfles op deze aansluiting
(Ref. 12
- Figuur 2 Pag. 3.) en zet deze vast met een slangklem.
Kontroleer of deze verbindingen goed vast zitten om vermo-
gensverlies en oververhitting te voorkomen.
OPMERKING:
De voeding bevat apparatuur tegen vastplakken,
die de verbinding uitschakelt ingeval van kortsluiting of vastplak-
ken van de elektroden, waardoor deze gemakkelijk losgemaakt
kan worden van het werkstuk. Deze apparatuur begint te werken,
wanneer de generator wordt ingeschakeld, en dit ook tijdens de
aanvangskontrole, omdat elke ingangsbelasting of kortsluiting die
zich voordoet tijdens deze fase als fout wordt beschouwd, het-
geen uitschakeling van de uitgangs aansluiting veroorzaakt.
4.0
ONDERHOUD
BELANGRIJK: TREK VÓÓR IEDER ONDERHOUD DE STEK-
KER HET STOPCONTACT EN WACHT TENMINSTE 5 MI-
NUTEN. BIJ ZWAARDERE BEDRIJFSOMSTANDIGHEDEN,
MOET HET ONDERHOUD WORDEN VAKER UITGEVOERD.
Voer de volgende zaken om de drie (3) maanden uit:
a. Vervang onleesbare labels.
b. Lasklemmen schoonmaken en weer goed vastdraaien.
c. Repareer of vervang beschadigde laskabels.
d. Beschadigde netsnoer laten vervangen door een daartoe
gekwalificeerde werknemer.
Voer de volgende zaken om de zes (6) maanden uit
a. Verwijder het stof in de generator met een stroom van
droge lucht
Bij het werken in zeer stoffige omgeving moet U dit vaker doen.
5.0
OPLOSSING VAN PROBLEMEN / LASFOU-
TEN – OORZAKEN - OPLOSSINGEN
SOORTEN STORINGEN
LASFOUTEN
MOGELIJKE OORZAKEN
BEDIENINGSELEMENTEN EN OPLOSSINGEN
Generator last niet.
A) De hoofdschakelaar is uitgeschakeld.
B) Het netsnoer is onderbroken (fase werkt niet).
C) Overige.
A) De hoofdschakelaar is uitgeschakeld.
B) Het netsnoer is onderbroken (fase werkt niet).
C) Overige.
Tijdens het lassen wordt plotseling de uit-
gangsstroom onderbroken. Het groene lampje
gaat uit en het gele lampje begint te branden.
Er was oververhitting en de automatische bes-
cherming is geactiveerd. (Zie de werkcycli)
Laat de generator aan en wacht tot de temperatuur
weer daalt (10 tot 15 minuten.) tot het niveau waarop
het gele lampje weer uit gaat..
Lagere lasprestatie.
De uitgangskabels zijn niet goed aangesloten.
Een fase werkt niet.
Controleer de kabels op beschadiging, de geschikt-
heid van de klemmen en of de klemmen goed zijn
bevestigd op het te lassen oppervlak, dat gereinigd
moet zijn van roest, verf en olie.
Overmatig vonken.
De lasboog is te lang.
De lasstroom is te hoog.
Onjuiste polariteit van de brander. Verlaag de stroom-
waarde.
Gleuven, gaten.
Snelle terugtrekkking van de elektroden.
Insluitsels
Onvoldoende schoongemaakt en onjuiste aanbrenging
Onjuiste beweging van de elektroden.
Onvoldoende penetratie.
De snelheid van de verschuiving is te hoog. Lasstroom is te laag.
Plakken.
De lasboog is te kort.
Stroom is te laag.
Verhoog de stroomwaarde.
Blazen en poreusheid
Vochtige elektroden. De boog is te lang. Onjuiste polariteit van de brander.
Te vlakke boog.
Stroom is te hoog. Verontreinigde materialen.
De elektrode smelt tijdens het lassen onder inert
gas.
Onjuiste polariteit van de brander. Ongeschikt type gas
Summary of Contents for PRESTOTIG 160 PFC
Page 2: ......