Belangrijk!
De bij het set meegeleverde rijregelaar is geschikt voor gebruik met een 3 - 4-cellige LiPo-accu
(nominale spanning: 11,1 - 14,8 V) of een 8 - 12-cellige NiMH-accu (nominale spanning: 9,6 -
14,4 V).
Wanneer u een accu met meer cellen op de rijregelaar aansluit, worden de rijregelaar en/of de
motor beschadigd. De garantie komt daarmee te vervallen!
Als u een andere motor aansluit op de rijregelaar die geschikt is voor meer cellen, moet u de
grenswaarden van de rijregelaar in acht nemen, zie hoofdstuk “Technische gegevens”.
• De aan-/uitschakelaar met programmeerknop moet zo worden aangebracht dat hij gemakkelijk te bedie-
nen is. Voor de bevestiging kan klittenband of dubbelzijdig plakband worden gebruikt.
• Zorg dat kabels niet in draaiende of bewegende delen van het voertuig kunnen komen. Gebruik zonodig
kabelbinders om de kabels te fixeren.
Aansluiting voor één of twee rij-accu’s
Modelvoertuigen op schaal 1:8 zijn afhankelijk van de fabrikant en type voorzien van één of twee accuhou-
ders (er worden bijvoorbeeld twee accuhouders gebruikt, zodat een optimaal zwaartepunt kan worden be-
reikt).
De rijregelaar beschikt daarom over twee T-stekkers voor aansluiting van twee identieke rij-accu’s (bijv. twee
2-cellige LiPo-rij-accu’s.
Als u slechts één enkele rij-accu gebruikt (bijv. een LiPo-batterij met 3 cellen), moet een kortsluitstekker (niet
inbegrepen) op een van de beide T-stekkers van de rij-regelaar worden aangesloten. De tweede T-stekker
van de rijregelaar is dan bedoeld voor aansluiting op de rij-accu.
We raden aan de kortsluitstekker in de T-stekker te steken met de twee rode kabels. De andere
T-stekker van de rijregelaar heeft vervolgens de juiste kleurcodering voor plus/+ (rood) en min/-
(zwart).
Kortsluitstekker maken
Maak een kortsluitstekker zoals weergegeven in de afbeelding rechts.
Let er hierbij op dat de soldeerpunten (bijv. met krimpkous) goed geïsoleerd zijn. Het beno-
digde materiaal is niet inbegrepen en moet apart worden gekocht.
Bevestig de kabel van de rijregelaar in het voertuig op een dergelijke manier dat deze niet
in draaibare onderdelen (aandrijving) kan komen (gebruik bijvoorbeeld een kabelbinder).
Programmering
a) Programmering van volgas en neutrale positie
Om de volgaspositie voor vooruit/achteruit rijden en neutraal te programmeren, gaat u als volgt te werk:
• Zet de zender aan, laat de gas-/remhendel in de neutraalstand staan. Zet de trimregelaar voor de rijfunc-
tie in de middelste stand. Voor computerzenders mogen geen bewegingslimieten en geen ABS worden
geprogrammeerd. Als de programmering niet werkt zoals gewenst, moet de bedieningsrichting voor de
gashendel worden ingesteld op Reverse.
• Schakel de rijregelaar uit en sluit een of twee rij-accu’s aan.
Als u slechts een rij-accu gebruikt, dan moet een kortsluitstekker (niet inbegrepen, zie boven) op
een van de twee T-stekkers van de rijregelaar worden gestoken.
We raden aan de kortsluitstekker in de T-stekker te steken met de twee rode kabels. De andere
T-stekker heeft vervolgens de juiste kleurcodering voor plus/+ (rood) en min/- (zwart).
• Houd de setup-knop ingedrukt en zet de rijregelaar aan. Laat u de set-
knop onmiddellijk los, als de led (zie afbeelding rechts) in de rijregelaar
rood knippert en de motor een geluidssignaal laat horen.
Het geluidssignaal wordt door een korte aansturing van de
borstelloze motor veroorzaakt. Afhankelijk van de motor is
het geluidssignaal echter heel zacht of niet hoorbaar voor u.
Let dan op het knipperen van de led’s van de rijregelaar.
• Druk nu een keer op de programmeerknop, terwijl de gas-/remhendel in
de neutraalstand staat. De led op de rijregelaar knippert eenmaal kort
groen. De motor laat een geluidssignaal horen.
• Zet de gas-/remhendel in de volgasstand voor vooruit rijden (trek de gas-/remhendel helemaal naar de
greep) en houd hem daar vast. Druk nu een keer op de programmeerknop. De led knippert tweemaal
groen. De motor laat een geluidssignaal horen. De volgaspositie voor vooruit rijden wordt opgeslagen.
• Zet de gas-/remhendel in de volgasstand voor achteruit rijden (duw de gas-/remhendel helemaal weg van
de greep) en houd hem daar vast. Druk nu een keer op de programmeerknop. De led knippert driemaal
groen. De motor laat een geluidssignaal horen. De volgaspositie voor achteruit rijden wordt opgeslagen.
• Laat de gas-/remhendel los zodat deze in de neutraalstand staat. De led knippert driemaal groen. De
motor laat een geluidssignaal horen. De programmering van de neutraalstand wordt opgeslagen. Motor
en rijregelaar zijn na ca. drie seconden gereed voor gebruik. Als u daarna de rijregelaar weer aanzet is de
rijregelaar met de bovenstaande instellingen gereed voor gebruik.
b) Programmeren van de speciale functies
Met een optioneel verkrijgbare programmeerkaart kunnen alle mogelijke instellingen van de
rijregelaar zeer eenvoudig geprogrammeerd worden. De programmeerkaart wordt hierbij aan
op de ventilatoraansluiting aangesloten (aansluitstekker van de ventilator vooraf eraf trekken).
Raadpleeg hiervoor de aanwijzingen op www.conrad.com op de internetsite van het product.
• Verbind de rijregelaar met een rij-accu, druk op de programmeerknop (ingedrukt houden!) en schakel de
rijregelaar in. De rode led knippert.
Houd de programmeerknop ingedrukt totdat de groene led knippert.
Nu bent u op het programmeerniveau en kunt u de hieronder beschreven menupunten programmeren.
De 5 menupunten worden, zolang u de programmeerknop ingedrukt houdt, in een eindeloze lus
weergegeven.
1x knipperen is menupunt 1, 2x knipperen is menupunt 2 enz. tot en met menupunt 5. Aanslui-
tend wordt weer gestart met menupunt 1.
Als het gewenste menupunt (1, 2, 3, 4 of 5) is bereikt, laat u de programmeerknop los. U bevindt
zich nu in het submenu van het geselecteerde menupunt.
De rode led geeft nu de huidige instelling voor het geselecteerde menupunt aan.
• Voor de keuze van de gewenste instelling in het submenu (zie beschrijving c) drukt u gewoon zo vaak op
de programmeerknop tot de rode led en ook de volgorde van het geluid de gewenste instelling aangeven.
Hoofdmenu
Submenu
Instelling
Groene led kn geluidssignaal
Rode led kn geluidssignaal
1
1x kort
1x kort
2
2x kort
2x kort
3
3x kort
3x kort
4
4x kort
4x kort
5
1x lang
1x lang
6
1x lang + 1x kort
7
1x lang + 2x kort
8
1x lang + 3x kort
9
1x lang + 4x kort
• Als u de gewenste instelling heeft geselecteerd en geprogrammeerd, schakelt u de rijregelaar vervolgens
uit. De instelling wordt hierdoor opgeslagen. Wilt u opnieuw een programmering van een andere menupunt
uitvoeren, dan moet u het programmeerproces opnieuw starten.
c) Beschikbare programmeermogelijkheden
Menupunt 1 = rijmodus
Hier legt u de rijmodus vast (rijmodus #1 = alleen voorwaarts rijden met rem mogelijk; 2 = vooruit- en achter-
uit rijden met rem mogelijk; 3 = vooruit- en achteruit rijden mogelijk).
In rijmodus #1 wordt bij de omschakeling van vooruit naar rem niet naar achteruit rijden omgeschakeld maar
alleen geremd. Bij rijmodus #2 wordt niet onmiddellijk maar met een pauze (1x neutraalstand op zender)
naar achteruit rijden omgeschakeld. Beide rijmodi zijn te prefereren, omdat ze anders dan rijmodus #3
bijdragen aan het ontzien van de transmissie, wielen en de accucapaciteit.
Menupunt 2 = motorrem
Als de gashendel op de zender van de voorwaartse positie naar de neutrale positie wordt verplaatst, wordt
de motorrem geactiveerd.
De functie komt overeen met de motorrem van een “echte” auto, als u de voet van het gaspedaal neemt,
maar nog niet het rempedaal intrapt.
De motorrem kan in acht fasen worden geprogrammeerd. Hoe hoger de ingestelde waarde, des te sterker is
de remwerking. De volgende waarden kunnen worden ingesteld:
1 = 0 %; 2 = 5 %; 3 = 10 %; 4 = 20 %; 5 = 40 %; 6 = 60 %; 7 = 80 %, 8 = 100 %
Menupunt 3 = onderspanningsherkenning
De onderspanningsherkenning wordt aangeboden bij gebruik van het model met LiPo- alsook NiMH-accu’s.
Het activeren van deze functie wordt speciaal aanbevolen voor LiPo-accu’s om schadelijke diepe ontladin-
gen van de accu’s te voorkomen.
De instellingswaarden voor een LiPo-accu hebben betrekking op een spanningswaarde per accucel.
Voorbeeld: Bij een instelling van 3,0 V, zou een 2-cellige accu bij een accuspanning van 6,0 V (2 cellen x 3,0
V = 6,0 V) de ingestelde onderspanningsgrens bereiken. De rijregelaar zou nu de motor uitschakelen om een
diepe ontlading van de accu te voorkomen.
Als u een NiMH-accu gebruikt, wordt het aantal (LiPo) cellen berekend op basis van de accuspanning die de
rijregelaar meet wanneer deze wordt ingeschakeld. Wordt na het inschakelen van de rijregelaar een span-
ning van 9,0 tot 12,0 V herkend, vindt de uitschakeling zoals bij een 3-cellige LiPo-accu plaats. Wordt een
spanning onder 9,0 V herkend, zal de rijregelaar de uitschakeling zoals bij een 2-cellige LiPo-accu uitvoeren.
Voorbeeld: Heeft u een volledig opgeladen 8-cellige NiMH-accu met ca. 11,2 V accuspanning aangesloten
en is de uitschakelspanning per (LiPo-) cel op 2,6 V ingesteld, zal bij het bereiken van 7,8 V accuspanning
(3 x 2,6 V = 7,8 V) de onderspanningsherkenning de motor uitzetten.
De volgende instelwaarden zijn mogelijk:
1 = geen laagspanningsbescherming; 2 = 2,6 V/cel; 3 = 2,8 V/cel; 4 = 3,0 V/cel; 5 = 3,2 V/cel, 6 = 3,4 V/cel
Voor LiPo-accu’s adviseren wij de instelling 3,2 V/cel.
De accuspanning wordt permanent gecontroleerd. Als een onderspanning langer dan twee
seconden wordt gedetecteerd, wordt de motor uitgeschakeld. De rode led op de rijregelaar
knippert in dit geval en geeft de uitschakeling door onderspanning. Stop in dat geval met rijden
en laad de accu weer volledig op.
Menupunt 4 = startdynamiek
Met deze instelling kunt u de startdynamiek in negen stappen (1 - 9) instellen: 1 = zacht; 5 = medium; 9 =
zeer hoog.
Hoe hoger de ingestelde waarde, hoe agressiever de motor reageert op de stuuropdrachten van de zender.
Het is belangrijk dat de accu het vereiste vermogen kan leveren (gebruik een LiPo-accu met een hoge C-
snelheid). Als de motor stottert op het hoogste niveau van startdynamiek en de accu niet leeg is (of krachtig
genoeg), moet de overbrengingsverhouding mogelijk worden gewijzigd.
Menupunt 5 = remwerking
Hier stelt u de remwerking in als u de bedieningshendel tijdens het vooruit rijden op de zender naar het
achteruit rijden (resp. Rem) en diens eindpunt beweegt.
De volgende waarden kunnen worden ingesteld: 1 = 25 %; 2 = 50 %; 3 = 75 %; 4 = 100 %; 5 = rem uitge-
schakeld.
Hoe hoger de ingestelde waarde, hoe hoger de remwerking. Hoe hoger de remwerking ingesteld
is, hoe hoger is de belasting voor de overbrenging en de banden.
d) Fabrieksinstellingen weer herstellen
Indien u bij een ingeschakeld rijregelaar de programmeerknop gedurende ca. drie seconden ingedrukt
houdt, knipperen de rode en groene led’s tegelijkertijd. Vervolgens knippert alleen nog de rode led en geeft
hiermee aan dat de fabrieksinstellingen weer werden hersteld.
Met deze reset naar de fabrieksinstellingen zijn alle vorige instellingen inclusief de programmering van de
neutrale positie gereset.
Vervolgens moet u beginnend met de programmering van de neutraalstand de rijregelaar volledig opnieuw
programmeren.
Hiertoe schakelt u de rijregelaar uit en begint u met het herprogrammeren (zie “Programmering van volgas
en neutrale positie”).