90
14. Reiniging en onderhoud
a) Algemeenheden
Voor het reinigen of het onderhoud moet het voertuig worden uitgeschakeld en moet het accupack
volledig van de rijdregelaar worden losgekoppeld. Indien u voordien met het voertuig reed, laat u alle
delen (bijv. motor, rijdregelaar enz.) eerst volledig afkoelen.
Verwijder na het rijden stof en vuil van het volledige voertuig. Gebruik bv. een lange schone kwast en een stofzuiger.
Sprays met perslucht kunnen tevens zeer nuttig zijn.
U mag geen reinigingssprays of gewone schoonmaakmiddelen gebruiken. Daadoor kan de elektronica
beschadigd raken, bovendien leiden dergelijke middelen tot verkleuringen aan de kunststof onderdelen
of de carrosserie.
Voor het schoonvegen van de carrosserie kunt u een zachte en lichtjes bevochtigde doek gebruiken. Wrijf niet te hard.
Anders zullen er krassen achterblijven of de lak beschadigd worden.
Met regelmatige tussenpozen moeten er onderhoudswerkzaamheden en functiecontroles aan het voertuig uitgevoerd
worden. Deze zorgen voor een stoorvrije werking en duurzame rijdprestaties.
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom of de wielmoeren en alle schroefverbindingen nog stevig vastzitten. Hetzelfde geldt voor de ande-
re onderdelen van het voertuig.
Controleer of de banden nog juist op de velgen zitten. Omwille van de hoge belastingen zijn bij dit voertuig de banden
aan de velgen geschroefd: aan elke zijde van de velg zit een ring die de band klemt.
Alle kogellagers en de versnellingsbak in het voertuig zijn door de fabrikant voorzien van geschikte smeermiddelen.
Deze hoeven in de regel niet nagesmeerd te worden.
Als er versleten of defecte onderdelen van het voertuig vervangen moeten worden, mag u enkel originele
reserveonderdelen gebruiken.
Let erop dat er geen kabels gebogen of platgedrukt worden.
Kijk het model vóór elk gebruik op beschadigingen na. Indien u beschadigingen vaststelt, mag u het voertuig niet meer
gebruiken.
b) Kristal vervangen
Binnen het bereik van de zender mag geen enkele andere zender/model met dezelfde frequentie voorkomen, omdat
de zenders elkaar onderling gaan storen en de modellen niet meer correct op de bevelen van de zender reageren.
Bent u actief in de buurt van een ander model, dan spreekt u met de bezitter daarvan af, wie welke frequentie gebruikt.
Gebruikt u uitsluitend voor de zender en de ontvanger geschikte kristallen.
Voor u het kristal gaat vervangen moet eerst het voertuig en daarna de zender worden uitgeschakeld.
Zenderkristallen zijn in de regel gekenmerkt met ‘T’ of ‘TX’, ontvangerkristallen met ‘R’ resp. ‘RX’. Verwissel de kristal-
len niet, anders is een correcte functie niet meer mogelijk.