
30
Monteren van de haardkachel
De plaatsingsbodem moet vlak en waterpas zijn. De
haardkachel mag slechts op vloeren met voldoende
draagvermogen geplaatst worden. Ter beveiliging van
de vloer kan de haardkachel op een bodemplaat of een
glasplaat worden gezet.
Bij een brandbare vloer of tapijtvloer moet een stabie-
le en warmtevaste vonkenopvangnet plaat worden ge-
bruikt. Deze moet naar voor om 50 cm en zijdelings om
30 cm over de voorhaardopening van de haardkachel
uitsteken. Onder de haardkachel geen vonkenopvang-
net plaat is vereist.
Montagevolgorde
●
De aansluiting van de kachelpijp Ø 150 mm kan
naar keuze boven of achteraan plaatsvinden. Het
apparaat wordt voor een aansluiting boven voorge-
monteerd geleverd. Moet achteraan worden aan-
gesloten, dan moet in de volgende stappen worden
omgemonteerd:
- Kapje in de achterwand losbreken.
- Plaats de aansluitstomp en het afsluitdeksel van
achteren.
●
Stenen voor warmteopslag inbouwen.
Die met de stenen voor warmteopslag meegelever-
de instructies moeten in acht worden genomen.
●
Montageplaats vastleggen. In het stralingsbereik
van de haardkachel mogen tot en met een afstand
van 80 cm, gemeten vanaf de zichtruit van de vuur-
haarddeur, geen voorwerpen uit brandbaar materi-
aal voorhanden zijn of worden neergezet.
De minimumafstand tot brandbare of dragende
muren:
zijdelings 20 cm en achteraan 20 cm
●
Pijpvoering (bouwzijdig) in de schoorsteen inbou-
wen. De aansluithoogte kan bij de kachelpijpaanslui-
ting boven individueel worden vastgelegd, mag ech-
ter niet meer dan 1,5 m vanaf de aanluitstomp be-
dragen. Aansluithoogte bij kachelpijpaansluiting zie
hoofdstuk „Technische gegevens“. Er mag zich bin-
nen een radius van 20 cm rond de kachelpijp geen
brandbaar materiaal bevinden.
●
De kachelpijp aan beide aansluitpunten met ovenkit
duurzaam aansluiten.
●
Haardkachel aan de voorgeziene plaats schuiven
en zo uitrichten, dat de kachelpijp in de pijpvoering
past.
De kachelpijpaansluitingen moeten dicht zijn. De ka-
chelpijp mag niet in de schoorsteen binnensteken.
Houd er a.u.b. rekening mee dat er aan de wanden
waar de kachel tegen aan staat, volgens de eisen
van de EN 13240 een temperatuur van 85°C bereikt
kan worden en dat dit een verkleuring van licht be-
hang of soortgelijke brandbare bouwstoffen tot ge-
volg kan hebben.
Bediening
Toelaatbare brandstoffen
De onderstaande aangevoerde brandstoffen zijn
toelaatbaar:
●
Zuivere houtstukken in de vorm van kloofhout.
Maximale lengte: ....33 cm
Omvang: ...........ca. 30 cm
●
Houtbriket volgens DIN 51731
Grootteklasse HP 2
Maximale lengte: ....20 cm
●
Bruinkoolbriket
Kloofhout
bereikt na een opslag van 2 tot 3 jaar in de
open lucht (slechts boven afgedekt) een vochtigheid
van 10 to 15% en is dan best voor het stoken geschikt.
Vers gehakt hout
heeft een heel hoge vochtigheid en
brandt daarom slecht. Naast de heel geringe verwar-
mingswaarde belst het aanvullend het milieu. De ver-
hoogde condensaat- en teervorming kan de aanleiding
zijn, dat de haard en de schoorsteen vol roet en teer
geraken.
Uit het diagram blijkt dat het verbruik bij gekapt hout
(verwarmingswaarde 2,3 kWh/kg) in vergelijking met
droog hout (verwarmingswaarde 4,3 kWh/kg) bijna
dubbel zo hoog is.
Vocht [%]
min. 2 jaar lang droog opgeslagen hout
Verwarmingswaarde [kWh/kg]
gekapt hout
Slechts met deze brandstoffen bereikt U een optimale
verbranding en stookt U milieuontziend. Door de brand-
stoftoevoer in gedeeltelijke hoeveelheden wordt een
onnodige emissie vermeden. Een zuivere afbrand her-
kent U daaraan, dat de vuurvaste klei helder verkleurd.
Volgens de Duitse Emissiebeschermingswet is het
verboden, bijv. de volgende brandstoffen in haarden
te verbranden:
●
Vochtig resp. met houtconserveermiddelen be-
handeld hout
●
Houtzaagsel, spaanders, slijpstof
●
Schors- en spaanderplaatresten
●
Steenkoolgruis
●
andere afvallen
●
Papier en karton (buiten om aan te steken)
●
Stro