25
6.4. Loc besturen
De rijregelaar (7) bestuurt altijd maar één locomotief
en wel die locomotief die op de adreskeuzeschakelaar
uitgekozen is. Alle andere locomotieven rijden met de
laatst ingestelde snelheid door.
Opmerking: indien een ander adres gekozen wordt en
de rijregelaar staat in een bepaalde stand, dan rijdt de
zojuist „verlaten” loc met deze ingestelde snelheid door.
Pas na hem opnieuw aan te kiezen kan de loc weer
bestuurd worden.
Na het omschakelen naar een andere locomotief
duurt het nog een klein momentje voordat de gekozen loc
ook daadwerkelijk kan worden bestuurd. Deze eigenschap
maakt het mogelijk over andere
adressen heen te draaien zonder dat de daarbij behorende
locomotieven door de actuele stand van de rijregelaar
beïnvloed worden. Gebruik dit korte moment om, na het
kiezen van de locomotief, de stand van de rijregelaar aan
te passen aan de ingestelde snelheid van de gekozen lo-
comotief of aan de gewenste snelheid van de locomotief.
Rijregelaar naar links draaien:
de loc gaat langzamer rijden.
Rijregelaar naar rechts
draaien (maximaal tot de
aanslag): de loc gaat sneller
rijden.
Rijregelaar in de stand “0“
(linker aanslag): loc stopt.
Rijregelaar door de linker
aanslagheen draaien: omscha-
kelen van de rijrichting.