28
BEDIENING
1. Meting met fototach.
1.1 Breng een reflecterend merk aan op het te meten voorwerp.
Als het test-tpm minder is dan 50 tpm, stellen we voor meer reflecterende merkjes
met een gelijke onderlinge afstand aan te brengen voor een hoge resolutie en een
stabiel resultaat.
Werkelijk tpm = Afgelezen waarde / aantal reflecterende merkjes
Opmerking:
a. Het niet-reflecterende oppervlak moet steeds groter zijn dan het reflecterende
oppervlak.
b. Als de as normaliter reflecterend is, moet deze worden bedekt met zwart tape of
zwarte verf voordat u reflecterend tape aanbrengt.
1.2 Neem de sensor van de CONTACTTACH weg en druk op de toets Inschakelen of
de toetsInschakelen/Meten om de meter aan te zetten. De meter staat in de stand
FOTOTACH. Selecteer de beoogde parameter voor meten. (Zie punt 3 voor details
over het selecteren van parameters).
1.3 Druk op de toets Inschakelen/Meten, de FOTOTACH. sensor zendt een zichtbare
lichtstraal uit. Lijn de zichtbare lichtstraal uit met het aangebrachte doel. Controleer
of de monitorindicator brandt wanneer het doel de lichtstraal passeert. Bemonstering
gestart.
1.4 Druk na de meting op de toets Inschakelen/Meten om af te sluiten. Bemonstering
voltooid.
1.5 Tijdens het meten worden de waarden LAATSTE/MAX/MIN automatisch opgeslagen.
Druk na de meting op de toets Minus/Zend/Geheugen om de LAATSTE/MAX/MIN-
waarden op te halen.
2. Contacttach.- meten
2.1 Sluit de sensor van de contacttach. aan en druk op de toets Inschakelen of de
toetsInschakelen/Meten om de meter aan te zetten. De meter staat in de stand
CONTACTTACH. Selecteer de beoogde parameter voor meten. (Zie punt 3 voor details
over het selecteren van parameters).
2.2 Druk op de toets Inschakelen/Meten en druk de sensor (10) van de CONTACTTACH.
lichtjes tegen het midden van het draaiende voorwerp. Het lampje van de
monitorindicator gaat branden. Bemonstering gestart.
2.3 Druk na de meting op de toets Inschakelen/Meten om te stoppen.
2.4 Tijdens het meten worden de waarden LAATSTE/MAX/MIN automatisch opgeslagen.
Druk na de meting op de toets Minus/Zend/Geheugen om de LAATSTE/MAX/MIN-
waarden op te halen.
3. Selecteren van parameters
Druk op de toets Inschakelen/Meten om de meter in te schakelen. Druk vervolgens op de
toets Plus/Functie om diverse parameters te selecteren. Het eenheidssymbool verschijnt
op het display. Zie afb. 2 voor displaysymbolen.
NL