KaCool W
Montagehandleiding
15
4.4
Apparaat ophangen
Gebruik voor het markeren van de ophangpunten de boorsjabloon (meegeleverd):
1
4
!
≥ 200 mm
≥ 1500 mm
≥
2
0
0
m
m
≥
2
0
0
m
m
3
2
OUT
IN
Boorsjabloon
Afmetingen van de ophangpunten, BG 1/ BG 2
660
2
6
5
102
1
1
6
6
7
R
3
6
6
Ophangpunten BG 1/ BG 2
Afmetingen van de ophangpunten, BG3/ BG 4
965
2
6
5
102
1
1
6
6
7
R
3
6
6
Ophangpunten BG 3/ BG 4
Bevestig het basisapparaat
met de bouwzijdige schroe-
ven en pluggen aan de
wand.
Nadat het basisapparaat is
gemonteerd, moeten de wa-
ter- en elektrische leidingen
worden aangesloten.
Schroef de omkasting aan
het basisapparaat vast.
Plaats de omkasting zodanig
op het basisapparaat dat de-
ze onder de filterrail zit.
5
Controles vóór eerste inbedrijfstelling
Bij de eerste inbedrijfstelling moet ervoor worden gezorgd dat aan alle noodzakelijke eisen is
voldaan, zodat het apparaat veilig en volgens het beoogde gebruik kan werken.
Elektrische controles
Controleer of alle kabels correct zijn aangelegd.
Controleer of alle kabels de vereiste diameter hebben.
Controleer of alle aders volgens de elektrische aansluitschema’s zijn aangesloten.
Controleer of de beschermingsleiding ononderbroken is aangesloten en bedraad.
Controleer of alle externe elektrische aansluitingen en klemaansluitingen goed vastzitten en
haal deze, indien nodig, aan.
Controleer of de DIP-schakelaars volgens het schakelschema zijn ingesteld.
Waterzijdige controles
Controleer of alle aanvoer- en afvoerleidingen goed zijn aangelegd.
Vul de leidingen en het apparaat met water en ontlucht deze.
Controleer of alle ontluchtingsschroeven gesloten zijn.
Voer een lektest uit (afdrukken en visuele inspectie).
Controleer of een doorspoelreiniging van de watervoerende delen is uitgevoerd.
Controleer of eventuele bouwzijdig afsluiters geopend zijn.
Controleer of een eventueel elektrisch aangestuurde afsluiter correct is aangesloten.
Controleer of alle kleppen/ventielen en stelaandrijvingen goed werken (let op de toegestane
inbouwpositie).
Condensaataansluiting
Controleer of de condensaatbak geen bouwafval bevat.
Controleer de condensaatafvoer en verwerking van de alarmmelding bij de condensaat-
pomp.
Controleer of het koelventiel bij een alarmmelding uitschakelt.
Controleer of het apparaat correct en zonder lekkage op de bouwzijdige condensaataanslui-
ting is aangesloten.
Controleer of de afvoerleidingen gereinigd en met voldoende afschot zijn aangelegd.
Controleer of de aanwezige condensaatpomp van stroom wordt voorzien.