Accu-oplaadindicator tijdens gebruik:
Druk op de knop
Y
op de accu.
67 – 100 % opgeladen
«
,
∑
en
€
branden
34 – 66 % opgeladen
«
en
∑
branden
11 – 33 % opgeladen
«
brandt
0 – 10 % opgeladen
«
knippert
De maaier starten [ afb. O3 / O4 ]:
GEVAAR! Lichamelijk letsel!
Risico van letsel als het apparaat niet stopt wanneer
u de starthendel loslaat.
v
De veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mogen nooit over-
brugd worden. De starthendel
(17)
mag bijvoorbeeld niet aan de
hendel bevestigd worden.
Starten:
Het apparaat is uitgerust met een tweehandige veiligheidsvoor-
ziening (starthendel
(17)
met veiligheidsvergrendeling
(16)
) om te
voorkomen dat het apparaat ongewild wordt ingeschakeld.
Er zijn twee starthendels
(17)
voorzien. Een van beide moet worden gebruikt
om te starten.
1. Open het deksel
(18)
.
2. Plaats de accu
(13)
in het apparaat.
3. Plaats de veiligheidssleutel
(19)
in het apparaat en draai deze in stand 1.
4. Druk met één hand op de veiligheidsvergrendeling
(16)
en met de andere
hand op de starthendel
(17)
.
5. Laat de veiligheidsvergrendeling
(16)
los.
Het product wordt gestart.
Stoppen:
1. Laat de starthendel
(17)
los.
2. Draai de veiligheidssleutel
(19)
in stand 0 en verwijder deze.
De maaihoogte aanpassen [ afb. O5 ]:
De maaihoogte kan worden aangepast van 2 tot 6 cm in 12 standen.
1. Duw en draai het afstelwiel
(20)
rechtsom om de maaihoogte te
verkleinen.
2. Duw en draai het afstelwiel
(20)
linksom om de maaihoogte te vergroten.
De maaier gebruiken met de grasopvangbak [ afb. O6 ]:
GEVAAR! Lichamelijk letsel!
Snijwonden wanneer het blad onverwacht draait of het
apparaat onverwacht start.
v
Wacht tot het blad tot stilstand komt, verwijder de veiligheids-
sleutel en doe handschoenen aan voordat u de beschermende
klep
(21)
opent.
v
Steek uw handen niet in de afvoeropening.
1. Til de beschermende klep
(21)
op.
2. Plaats de grasopvangbak in het apparaat met de hendel
(11)
.
3. Controleer of de grasopvangbak stevig is aangesloten.
4. Start het apparaat.
De niveau-indicator
(22)
opent het deksel terwijl u maait. Wanneer
de niveau-indicator
(22)
het deksel sluit, is de grasopvangbak vol.
5. Stop het apparaat.
6. Til de beschermende klep
(21)
op.
7. Verwijder grasopvangbak van het apparaat met de hendel
(11)
.
8. Maak de grasopvangbak leeg.
Tips voor het gebruik van de maaier:
Trek de maaier ongeveer 1 m naar achteren als er grasresten achterblijven
in de afvoeropening, zodat deze resten uit de maaier kunnen neervallen.
Voor een goed onderhouden gazon bevelen wij aan het gras regelmatig
te maaien, indien mogelijk eenmaal per week. Het gazon wordt dichter
wanneer er regelmatig wordt gemaaid.
Na relatief lange maai-intervallen (vakantiegazon), maait u eerst in één
richting op de grootste maaihoogte, en vervolgens in de dwarsrichting op
de gewenste maaihoogte.
Maai het gras indien mogelijk alleen wanneer het droog is. Als het gras
vochtig is, zal het maaipatroon ongelijk zijn.
Maaicapaciteit en acculading:
Het gazonoppervlak dat u per acculading kunt maaien is afhankelijk van
verschillende factoren, zoals vocht, grasdichtheid en maaihoogte. Om een
optimaal oppervlak te kunnen maaien, dient u de maaier niet te vaak in en
uit te schakelen, omdat de acculooptijd daardoor wordt verkort. De maai-
capaciteit per acculooptijd kan optimaal worden benut door een grotere
maaihoogte en frequent maaien.
4. ONDERHOUD
GEVAAR! Lichamelijk letsel!
Snijwonden wanneer het blad onverwacht draait of het
apparaat onverwacht start.
v
Wacht tot het blad stopt, verwijder de veiligheidssleutel en
doe handschoenen aan voordat u het onderhoud uitvoert.
Het apparaat reinigen:
GEVAAR! Elektrische schok!
Verwondingsgevaar en risico op beschadiging van het
product.
v
Maak het product niet schoon met water of met een water-
straal (in het bijzonder niet onder hoge druk).
De onderkant van het apparaat reinigen [ afb. M1 ]:
De onderkant is het gemakkelijkst te reinigen na het maaien.
Gebruik handschoenen.
1. Leg het apparaat voorzichtig op zijn kant.
2. Reinig de onderkant, het blad en de luchtstroomsleuven
(23)
met een
borstel (gebruik geen scherpe voorwerpen).
De bovenkant van het apparaat en de grasopvangbak reinigen:
Reinig niet met chemicaliën of oplossingen, inclusief benzine
of oplosmiddelen. Sommige stoffen kunnen belangrijke plastic
onderdelen beschadigen.
1. Maak de bovenkant schoon met een vochtige doek.
2. Reinig de luchtstroomsleuven en de grasopvangbak met een zachte
borstel (gebruik geen scherpe voorwerpen).
Accu en oplaadapparaat reinigen:
Zorg ervoor dat het oppervlak en de contacten van de accu en van het
oplaadapparaat altijd schoon en droog zijn, voordat u het oplaadapparaat
aansluit.
Gebruik geen stromend water.
v
Reinig de contacten en de kunststof onderdelen met een zachte droge
doek.
5. OPBERGEN
Buitenbedrijfstelling [ afb. S1 ]:
Het product moet voor kinderen ontoegankelijk worden bewaard.
1. Draai de veiligheidssleutel in stand 0 en verwijder deze.
2. Verwijder de accu.
3. Laad de accu op.
4. Reinig het apparaat, de accu en de acculader (zie 4. ONDERHOUD).
5. Draai om ruimte te besparen de vleugelmoeren van de hendels los
tot de verbindingen gemakkelijk kunnen worden samengevouwen.
Controleer of de kabel correct is opgeborgen om schade te
voorkomen.
6. Berg het apparaat, de accu en de lader op in een droge,
gesloten en veilige plaats, en in een vorstvrije plaats vóór de
eerste vorstperiode.
Afvoeren:
(conform RL2012/19/EU)
Het product mag niet met het normale huishoudelijke afval
worden afgevoerd. Het moet volgens de geldende lokale milieu-
voorschriften worden afgevoerd.
BELANGRIJK!
v
Voor het product via uw plaatselijke recyclinginstantie af.
NL
20