10
stand om de versnelling in zijn vrij te zetten
«N» en de achteruitrijdversnelling «R».
Om van de ene versnelling naar de andere
te schakelen moet u het pedaal (4.21) half
intrappen en de pook overeenkomstig de
gegevens die op het plaatje staan in de ge-
wenste versnelling zetten.
LET OP!
Het inschakelen van de
achteruitversnelling dient uitgevoerd te
worden als de machine stilstaat.
Hydrostatische aandrijving
4.31 REMPEDAAL (Afb. 4.3 n.31)
Dit pedaal stelt de rem van de achterwielen
in werking.
4.32 TREKPEDAAL (Afb. 4.3 n.32)
Dit pedaal stelt het aandrijfsysteem voor de
wielen in werking en regelt de snelheid van
de machine, zowel bij het voor- als bij het
achteruit rijden.
– Om de machine vooruit te laten rijden
dient het pedaal met de punt van de voet
in richting «F» geduwd te worden; hoe
meer druk er op het pedaal wordt uitge-
voerd, hoe hoger de snelheid van de ma-
chine.
– De achteruitversnelling wordt in werking
gesteld door met de hak op het pedaal in
richting «R» te drukken.
– Als het pedaal wordt losgelaten komt het
automatisch weer in de vrije stand «N» te-
rug.
LET OP!
Het inschakelen van de
achteruitversnelling dient uitgevoerd te
worden als de machine stilstaat.
OPMERKING
Als het koppelingspedaal
zowel bij het voor- als het achteruitrijden be-
diend wordt met een ingeschakelde handrem
(4.4) slaat de motor af.
4.33 ONTGRENDELING VAN DE
HYDROSTATISCHE AANDRIJVING
(Afb. 4.3 n.33)
Deze hendel heeft twee standen die op de
desbetreffende sticker staan aangegeven:
«
A
» = Aandrijving ingeschakeld:
voor alle gebruikscondities,
tijdens het rijden en het
maaien;
«
B
» = Aandrijving ontgrendeld:
vermindert aanzienlijk de
kracht die nodig is om de
machine,
met de motor
uit-
geschakeld
, met de hand
te verplaatsen.
BELANGRIJK
Teneinde te voorkomen dat
de aandrijfunit beschadigd wordt, mag deze
operatie alleen worden uitgevoerd met een
stilstaande motor, met de pedaal (4.32) in de
stand «N».
5. GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN
5.1 VEILIGHEIDSADVIEZEN
LET OP!
Als er verwacht wordt de ma-
chine voornamelijk op hellende terreinen
(max. 10°) te gebruiken dan is het verstandig
tegengewichten ((zie 8.6) ) onder het dwars-
profiel van de voorwielen te monteren, waar-
door de stabiliteit aan de voorkant verhoogd
wordt en de mogelijkheid dat de machine
gaat steigeren zich beperkt.
BELANGRIJK
Alle verwijzingen met betrek-
king tot de bedieningsposities worden weergege-
ven in hoofdstuk 4.
5.2 FUNCTIES VAN DE
VEILIGHEIDSMECHANISMEN
De veiligheidsmechanismen hebben twee func-
ties:
– ze voorkomen de start van de motor als de
veiligheidsmaatregelen niet in acht zijn ge-
nomen;
– ze stoppen de motor als er ook maar een en-
kel veiligheidsconditie wegvalt.
a) Om de motor te starten is het in ieder geval
nodig dat:
– de koppeling in de “vrije” stand staat;
– de snij-inrichtingen uitgeschakeld zijn;
– de bediener op de machine zit;
b) De motor stopt wanneer:
– de bediener de stoel verlaat;
– de opvangzak wordt opgetild of de achterste
aflaatbeveiliging wordt verwijderd terwijl de
snij-inrichtingen ingeschakeld zijn;
– de handrem wordt ingeschakeld zonder de
snij-inrichtingen te hebben uitgeschakeld.
– de versnelling gebruikt wordt ((zie 4.22) of
het pedaal van de aandrijving ((zie 4.32) met
ingeschakelde parkeerrem.
Summary of Contents for 84
Page 2: ...OM 84 14 5H MP 84 Hydro EF 84 14 5H MP 84 Hydro RAFALE 84 14 5H MP 84 Hydro ...
Page 5: ...iii 1 2 3 4 2 3 3 1 1 3 3 2 OK NO 1 2 3 4 5 3 1 3 2 3 3 3 5 3 6 3 4 5 1 6 7 8 ...
Page 6: ...iv 1 2 3 3 4 4 4 1 8 8 11 12 5 7 6 7 6 24 23 21 24 23 22 5 5 8 8 9 9 9 9 3 7 ...
Page 7: ...v 4 2 4 3 1 1 15 x 5 00 6 13 x 5 00 6 5 1 5 2 5 4 5 3 ...
Page 8: ...vi 1 3 2 1 1 A 5 5 5 7 5 8 5 6 1 3 2 1a 2 1 1 1 2 3 1 5 9 5 13 5 10 5 11 5 12 ...
Page 9: ...vii 1 2 3 1 1 1 2 1 3 1 3 5 14 6 1 6 2 5 15 1 2 6 3 6 4 6 5 6 6 ...
Page 10: ...viii 1 1 6 7 m a x 2 4 5 N 2 5 k g m a x 9 8 0 N 1 0 0 k g 8 1 ...
Page 14: ......
Page 94: ......
Page 117: ......