op stand “A” (afb. 15).
Beide coderingen moeten op geschikte wijze op hetzelfde moment
geselecteerd worden, op het moment van de installatie, zowel op de
zender als op de ontvanger.
PROGRAMMERING ZENDER
• De zender wordt geleverd met een zendvermogen van 10 meter onder
optimale omstandigheden: Jumper J1 op stand 2-3 (afb. 14).
• Door de jumper J1 te verplaatsen naar stand 1-2 wordt een maximale
afstand van 20 meters verkregen (afb. 14).
Selectie codering “A” en “B” voor werking door middel van jumper
J2
De fotocel heeft twee gecodeerde kanalen “A” en “B” voor de werking,
afb. 15.
Let goed op dat de coderingen op dezelfde manier geselecteerd worden,
zowel op de zender als op de ontvanger.
De codering van de werking “A” of “B” gebeurt door middel van de jum-
per “J2”:
• J2 stand A: Werking codering A (fabrieksinstelling).
• J2 stand B: Werking codering B.
PROGRAMMERING ONTVANGER
Selectie codering “A” en “B” voor werking (door middel van jumper
J3)
De fotocel heeft twee gecodeerde kanalen “A” en “B” voor de werking,
afb. 15.
Let goed op dat de coderingen op dezelfde manier geselecteerd worden,
zowel op de zender als op de ontvanger.
De codering van de werking “A” of “B” gebeurt door middel van de jum-
per “J3”:
• J3 stand 1-2: Werking codering A (fabrieksinstelling).
• J3 stand 2-3: Werking codering B.
Controle uitlijning zender-ontvanger
De ontvanger (afb. 12) heeft een led 1 die aangeeft wanneer het paar
fotocellen is uitgelijnd.
De led 1 blijft continu branden wanneer de infraroodstraal is uitgelijnd en
gaat uit als de infraroodstraal wordt onderbroken.
Controle kwaliteit ontvangen signaal (led 2)
Op de ontvanger (afb. 12) is de led 2 aanwezig die knippert op basis van
de kwaliteit van het signaal ontvangen van de gekoppelde zender.
Het aantal knipperingen is evenredig aan de intensiteit van het ontvangen
signaal:
• vier knipperingen = maximale signaalsterkte.
• één knippering = onvoldoende signaalsterkte.
TEST
Test de correcte werking van de fotocellen.
VERVANGING KAART
Indien nodig, kan de kaart worden vervangen zoals weergegeven op de
afbeelding 12.
VERWIJDERING
Enkele onderdelen van het product kunnen gerecycled worden,
terwijl anderen, zoals bijvoorbeeld de elektronische onderdelen
verwijderd moeten worden in overeenstemming met de regelge-
ving van kracht in het land van installatie.
Enkele onderdelen kunnen mogelijk vervuilende stoffen bevatten die niet
in het milieu verspreid mogen worden.
