Installatiehandleiding
70
2. Wateraansluiting
De boiler moet worden aangesloten volgens de geldende normen en regelgeving
in het land van plaatsing.
2.1 Positie van de buizen op het apparaat
• Alle buizen zijn van staal met aan het uiteinde een gasschroefdraad van ø 20/27
(van 50 l tot 300 l).
• De koudwateringang is voorzien van een blauwe ring en de warmwateruitgang
is herkenbaar aan een rode ring.
2.2 Aansluiting op het buizenstelsel
• De buizen kunnen van onbuigbare aard zijn – ze zijn over het algemeen van
koper (zwart staal is verboden) – of flexibel (flexibele rvs slang).
• Bij koperen leidingen moet de aansluiting op de warmwateruitgang verplicht ui-
tgevoerd worden met behulp van de meegeleverde isolerende aansluiting of met
een gietijzeren verbindingsmof om corrosie van het buizenstelsel te voorkomen
(direct contact staal / koper. Messing aansluitingen zijn op dit niveau verboden.
• De installatie moet op de buizen waterdicht worden gemaakt (bijvoorbeeld met
hennep), dit geldt ook bij gebruik van PEX- leidingen.
• Het is verplicht een nieuwe veiligheidsgroep, afgesteld op 7 bar (0,7 MPa) – niet
meegeleverd met de boiler) met een afmeting van 3/4’’ die voldoet aan de EN
1487 norm, direct op de koudwateringang van de boiler te schroeven. Sluit de
veiligheid van het apparaat hellend aan op een afvoerpijp, toegankelijk en in een
vorstvrije omgeving, voor de afvoer van het water bij uitzetting tijdens opwarming
of van het water bij aftapping van de boiler.
• Er moet een afvloeileiding worden aangesloten op de veiligheidsgroep, deze
moet vorstvrij en met afschot geplaatst zijn.
• Bij gebruik van leidingen van samengestelde materialen (PEX bijvoorbeeld)
wordt sterk aanbevolen om een thermostaatregelaar op de uitgang van het
warme water te plaatsen. Deze wordt afgesteld op basis van de prestaties van
het gebruikte materiaal.
• De te gebruiken leidingen moeten bestand zijn tegen 100°C en een druk van 10
bar - 1MPa.