48
NEDERLANDS
NL
5 GEBRUIK
5.1 Brandstof
Lees alle veiligheidsinstructies
zorgvuldig door.
Rook niet en vermijd open vuur in de
buurt van benzine.
Gebruik loodvrije benzine met een octaangetal van
92-95.
Voeg nooit mengsmering voor tweetaktmotoren
aan de benzine toe.
Vullen
Lees alle veiligheidsinstructies
zorgvuldig door.
Als de motor heeft gelopen, laat deze
dan enkele minuten afkoelen alvorens
benzine bij te vullen.
Ga bij het vullen voorzichtig te werk om
morsen van brandstof te voorkomen.
Zet de frees minstens 3 meter van de
plaats waar u de tank hebt bijgevuld
alvorens deze te starten.
Zo gaat u te werk:
1. Maak het gebied rond de tankdop schoon.
2. Draai de tankdop los.
3. Vul de tank met behulp van een trechter of
gebruik een jerrycan met een tuit om morsen te
voorkomen.
4. Draai de tankdop vast.
5. Zet de frees minstens 3 meter van de plaats waar
u de tank hebt bijgevuld alvorens deze te
starten.
Zet de frees minstens 3 meter van de
plaats waar u de tank hebt bijgevuld
alvorens deze te starten.
5.2 Motorolie
Controleer altijd het olieniveau alvorens
de frees te starten. Anders is er een
risico op ernstige motorschade.
Zie ook 4.6 en 4.10. Controleer het olieniveau als
volgt:
1. Plaats de machine zo dat de motor horizontaal
staat.
2. Draai de olievuldop met de peilstok los en
controleer of het olieniveau bij het merkteken
vol staat. Zie 5:F.
3. Vul indien nodig olie bij. Gebruik normale
motorolie met de aanduiding SAE 10W-30.
4. Draai de olievuldop weer vast.
5.2.1 De motor starten
1. Zet de gasregeling (1:A) in de stand "START".
2. Houd met één hand de handgreep vast en trek
met uw andere hand langzaam aan het
startkoord. Zie 4.10. Als het startmechanisme
aangrijpt, trekt u het startkoord snel en krachtig
uit totdat de motor start.
LET OP! Trek het koord niet hard tot aan de
aanslag en laat het niet los in de uitgetrokken
stand. Hierdoor kan het startmechanisme
beschadigd raken.
5.3 Bediening
1. Kantel de frees iets achterover zodat de rotor
boven de grond is.
2. Activeer de aandrijfkoppeling (1:C).
3. Laat de frees naar voren zakken zodat deze zich
in de grond kan graven.
5.4 Stoppen
Stop de frees door de gasregeling (1:A) op "STOP"
te zetten.
5.5 Bedieningstips
De rotors trekken de machine naar voren. De
snelheid van de rotors wordt geregeld met de
gasregeling (1:A).
Blijf met handen en voeten uit de buurt
van draaiende onderdelen (1:N).
De optimale freesdiepte is afhankelijk van de
toestand van de grond. De freesdiepte wordt
bepaald door de druk waarmee de dieptepen
tijdens het frezen omlaag wordt gedrukt.
Bediening en test.
Frees voor de beste resultaten 2-3 banen in
verschillende richtingen.
Gebruik de machine nooit in natte grond. Hierdoor
ontstaan kluiten die vervolgens moeilijk fijn te
krijgen zijn. Harde en droge grond vereist een
extra freesbeurt, dwars op de eerste.
WAARSCHUWING! Overbelast een
nieuwe machine niet. Gebruik de
machine de eerste vijf uur voorzichtig.