17
3.) ADDRESS
Verander het adres van de bedieningselementen in 1, 2, 3 of 4 door de
afzonderlijke bruggen erin te steken. Het weglaten van de geleiderbrug
legt het adres 5 vast. Het aantal bedieningselementen hangt van de
soort bedrading en van het netwerknummer af. Meer informatie
hierover vindt u in de installatie-instructies van de TERXON L.
Elk adres kan maar één keer worden gegeven. Na het veranderen van
het adres moet de spanning opnieuw worden aangesloten.
4.) Zonebedrading (optioneel)
Het bedieningselement ondersteunt de DEOL (FSL)-bedrading van
twee zones. De aansluiting van melders met of zonder afdekking is
mogelijk. Lees in de installatie-instructies van de centrale na hoe de
bedrading moet worden aangesloten.
De contacten van de melders zijn normaal gesproken NC (normaal
gesloten); Als u de instelling NO (normaal open) wilt, moet u de
overeenkomstige zones omkeren.
Opmerking:
Als het bedieningselement op een draaduitbreiding met 8
zones wordt aangesloten, kunnen de zones niet worden gebruikt.
Opmerking:
Als de spanningsvoeding van de melder via het
bedieningselement moet lopen, zijn er twee extra leidingen voor de
verbindingen naar de aansluitingen A (+12V DC) en B (0V) nodig (zie
installatie-instructies).
5.) Bedrading van de uitgangen (optioneel)
In de voorinstelling staat de O/P (transistor) op 12V DC en schakelt op
0V na het activeren van de uitgang. Deze uitgang kan op verzoek bij de
programmering worden omgekeerd.
Opmerking:
De uitgang is alleen actief als er alleen
bedieningselementen (max. 5 stuks) op één bus zijn aangesloten.
6.) Bedrading naar de alarmcentrale/Draaduitbreiding
Normaal gesproken wordt er een 8 x 0,22 mm² alarmkabel gebruikt. Let
in gebieden met veel stoorfrequenties op het gebruik van
afgeschermde kabels (zie installatie-instructies).
De spanningsvoeding mag op de bedieningselementen niet onder
10,5V DC dalen (aanbeveling min. 12V). Is de spanning te laag,
verdubbel dan de spanningsleidingen met overgebleven aders of
gebruik een extra spanningsvoeding.
