70
71
NEDERL
ANDS
Opmerking: Sluit de zender niet aan op kabels die onder spanning staan zonder
gebruik te maken van een Live Plug Connector of Live Cable Connector.
Procedure
Sluit de Live Plug Connector met de T1 aangeschakeld aan op de zender en vervolgens
op het stopcontact van het electriciteitsnetwerk in huis. Schakel indien nodig het
stopcontact aan.
Opmerking: De lichtnetbekrachtiger biedt bescherming tot 250V ac.
Onderzoek de site terwijl u de kabelzoeker verticaal naast u houdt Blijf zoeken buiten de
grenzen van de site. De aanwezigheid van een begraven kabel zal worden aangegeven
met een toon die wordt uitgezonden door de luidspreker en een piek op de balkgrafiek
van het LCD.
Houd het blad van de kabelzoeker verticaal en beweeg langzaam voorwaarts en
achterwaarts over de geleider. Verlaag de gevoeligheid voor een smallere respons;
dit geeft u de mogelijkheid om de geleider vast te stellen. Gebruik de uitslag van de
balkgrafiek ter ondersteuning van de vaststelling van de exacte positie. De hoogste
uitslag op de balkgrafiek en hoogste volume van de luidspreker geven de positie van de
geleider aan.
Draai de kabelzoeker, wanneer recht boven de geleider met het gevoeligheidsniveau
voor een smalle reactie tot het minimum van het signaal is gevonden. Het blad is nu
parallel aan de geleider.
Traceer de geleider buiten de site en markeer de posities zoals vereist.
FlexiTrace
™
– voor het lokaliseren van niet-metalen leidingen
FlexiTrace is een flexibele geleidende band van 50 m of 80 m met een ingebouwde
sonde die ingebracht kan worden in niet-metalen leidingen en goten zodat ze
gelokaliseerd kunnen worden op dieptes tot maximaal 3 m. FlexiTrace kan ingebracht
worden in een leiding of buis met een binnendiameter vanaf 12 mm (½”) en met een
bochtenradius van minimaal 250 mm. Om het te gebruiken
als een sonde, dient u beide zenderkabels aan te sluiten
op de beide FlexiTrace-aansluitpunten. In deze opstelling
kan alleen de punt van de FlexiTrace gelokaliseerd
worden. Om de volledige lengte op te sporen dient u
de rode zenderkabel aan te sluiten op een FlexiTrace-
aansluitpunt en de zwarte kabel te aarden, hetzij aan de
aardpen of aan een gepast aardingspunt.
Onderhoud
De C.A.T4+ en T1 werden zodanig ontwikkeld dat ze minimale herkalibratie
vereisen. Net zoals met alle veiligheidsapparatuur wordt het aanbevolen dat deze
worden nagezien en dat hun kalibratie minstens één keer per jaar gevalideerd
wordt met behulp van door Radiodetection goedgekeurde testapparatuur.
Radiodetection aanvaardt geen aansprakelijkheid voor onderhoud, kalibratie of
reparaties die zijn uitgevoerd door niet daartoe bevoegde personen.
Om te controleren wanneer de Su zijn volgende onderhoud moet krijgen,
knijpt u de trekker in en drukt u vervolgens op de diepteknop totdat ‘C’ (Configuratie)
verschijnt. Het display loopt nu automatisch door de volgende informatie: ‘S’
(softwareversie), ‘D’ (dag), ‘M’ (maand) en ‘Y’ (jaar).
Functionele test
Radiodetection adviseert u dagelijks de kabelzoeker en de zender te testen voor het
gebruik.
• Leg de T1 op de grond, schakel deze in en controleer op een hoorbaar geluid. Als u
geen geluid hoort, dient u de batterijen te vervangen voor gebruik.
• Schakel de locator in door de schakelaar ingedrukt te houden, controleer op een
initiële ‘piep’-toon. Een lage toon wijst op bijna lege batterijen. Als u geen geluid
hoort, dient u de batterijen te vervangen voor gebruik.
• Draai de locator functieschakelaar en controleer of de juiste letter wordt
weergegeven in iedere positie van de schakelaar.
• Stel de kabelzoeker en de zender in op dezelfde actieve frequentie. Zet de
kabelzoeker in Active Line mode (L) stand op maximale gevoeligheid, houd deze
op taille hoogte en gericht naar de T1, met het vlakste gedeelte van de behuizing
parallel aan de grond en controleer of de Su de T1 tot op 15 m afstand
kan detecteren met een duidelijk hoorbaar geluid.