OEG KS2W Series, Руководство пользователя

Страница: 125 / 272

DUT
125
Onderhoudsaanwijzing
Tabel met beschrijvingen van de parameters :
Param
eter
Parameteromschrijving Functieomschrijving Instelmogelijkheden Overge-
nomen
waarde
S3.1 WERKING VAN DE
SOLARPOMP R2
Met deze instelling wordt bepaald, of de pomp R2 in „on-“
of „off- modus“ of met pwm regelaar wordt aangestuurd.
De toerentalregeling van de pomp gaat in 5 stappen: 40
%, 55 %, 70 %, 85 %, 100 %.
0- ON/OFF
1- RPM 1
S3.2 MINIMALE
WERKINGSGRAAD VAN
DE RPM REGELAAR
VOOR DE POMP R2
Minimale werkingsgraad van de RPM regelaar voor de
pomp R2. 1- 40 %
2- 55 %
3- 70 %
1
S3.3 TIJD VAN DE MAXIMALE
POMPWERKING R2
Wanneer aan de verschilbepaling is voldaan, schakelt
conform de tijdinstelling, pomp R2 met maximaal
vermogen in.
5 ÷ 300 s 20
S3.8 WERKING VAN DE
SOLARPOMP R3
Met deze instelling wordt bepaald, of de pomp R3 in „on-“
of „off- modus“ of met pwm regelaar wordt aangestuurd.
De toerentalregeling van de pomp gaat in 5 stappen: 40
%, 55 %, 70 %, 85 %, 100 %.
0- ON/OFF
1- RPM 1
Para
meter
Parameteromschrijving Functieomschrijving Instelmogelijkheden Overge-
nomen
waarde
S2.12 HET NAKOMEN VAN DE
GEWENSTE TEMPERA-
TUUR VAN BOILER 3
Hier wordt bepaald, of boiler 3 zich met de Solarcollectoren
alleen tot op de gewenste temperatuur opwarmt. 0- NEE
1- JA 1
S2.13 MINIMALE COLLECTOR-
TEMPERATUUR
Met deze instelling wordt bepaald, „of“ en „hoe“ er rekening
wordt gehouden met de minimale collectortemperatuur. 0- NEE
1- JA
2- JA, ALLEEN BIJ
HET INSCHAKELEN
2
S2.14 MIN. TEMP. VAN HULP-
STUK WARMTEBRON Q1
Met deze instelling wordt bepaald, „of“ en „hoe“ er rekening
wordt gehouden met de minimale temperatuur van de
ondersteunende warmtebron Q1.
0- NEE
1- JA
2- JA, ALLEEN BIJ
HET INSCHAKELEN
1
S2.15 MIN. TEMP. VAN HULP-
STUK WARMTEBRON Q2
Wij bepalen of en hoe er met de minimumtemperatuur van
de bijkomende warmtebron Q2 rekening gehouden wordt. 0- NEE
1- JA
2- JA, ALLEEN BIJ
HET INSCHAKELEN
1
S2.18 T3 VERVANGSENSOR Keuze van de vervangsensor om de T3 sensor te vervan-
gen. Deze instelling wordt gebruikt wanneer er geen optie
is om de sensor te installeren of aan te sluiten.
0- NEE
1- SENSOR T1
2- SENSOR T2
0
S2.19 T4 VERVANGSENSOR Keuze van de vervangsensor om de T4 sensor te vervan-
gen. Deze instelling wordt gebruikt wanneer er geen optie
is om de sensor te installeren of aan te sluiten.
0- NEE
1- SENSOR T1
2- SENSOR T2
3- SENSOR T3
0
S2.20 T5 VERVANGSENSOR Keuze van de vervangsensor om de T5 sensor te vervan-
gen. Deze instelling wordt gebruikt wanneer er geen optie
is om de sensor te installeren of aan te sluiten.
0- NEE
1- SENSOR T1
2- SENSOR T2
3- SENSOR T3
4- SENSOR T4
0