Aansluiting
Aansluitschema:
• Verbind de twee motoren met de rijregelaar. Op de vier motorkabels staat aangegeven
welke voor motor 1 en welke voor motor 2 moeten worden gebruikt. Indien achteraf de
draairichting van een motor niet juist blijkt te zijn, moet u de beide kabels omwisselen (wissel
bijv. beide kabels van motor 1 met elkaar); stel op de afstandsbediening eventueel de servo-
reverse correct in.
Verwissel echter niet de kabels naar de accu's - dit beschadigt de rijregelaar.
Verlies van garantie!
• Sluit daarna de driepolige stekker op uw ontvanger aan. Let hierbij absoluut op dat de juiste
aansluiting op de ontvanger wordt gebruikt (zie gebruiksaanwijzing bij de ontvanger resp.
opdruk op de ontvanger).
Geel/wit/oranje leiding:
stuursignaal
Rode leiding:
voedingsspanning
Bruin/zwarte leiding:
massa
• Aangezien de rijregelaar is uitgerust met een BEC (batterijsparend circuit) mag geen
ontvangerbatterij resp. geen ontvangeraccu worden gebruikt! De ontvanger wordt rechtstreeks
via de rijregelaar uit de rijaccu's van stroom voorzien.
• Monteer de aan/uit-schakelaar van de rijregelaar in het voertuig; zet de schakelaar in de
stand “OFF” (= uit).
Voertuig in gebruik nemen
• Schakel de zender in (controleer de toestand van de batterij/accu). Zet de trimregelaar in de
middenstand; zet de gashendel op neutraal (in zijn vrij).
• Zet de schakelaar van de rijregelaar in de stand „OFF“ (= uit).
• Plaats twee dezelfde accupacks (dezelfde fabrikant, hetzelfde type, dezelfde capaciteit,
dezelfde laadtoestand) in het voertuig en verbind deze met de rijregelaar.
Let op, voorzichtig!
Plaats het modelvoertuig zo dat de aandrijfwielen geen contact maken met de
grond of voorwerpen. Kom niet met uw vingers in de aandrijving. Blokkeer deze niet.
Verwondingsgevaar!
• Laat de gashendel los of zet deze in de neutraalstand. Zet de trimregelaar voor gas/rem in
de middenstand. Beweeg de gashendel niet meer.
• Schakel de rijregelaar in (schakelaar op stand „ON“ (= aan) zetten).
• De motor geeft een kort bevestigingssignaal; de LED 1 in de rijregelaar knippert snel
afwisselend rood en groen (ca. 2 seconden). Aansluitend geeft de motor een
bevestigingssignaal („DO-RE-MI“) af, de neutraalstand is opgeslagen en de LED 1 in de
rijregelaar brandt continu groen.
• De rijregelaar is nu bedrijfsklaar. U kunt het voertuig met behulp van uw afstandsbediening
besturen.
Let op:
Bij het wisselen tussen vooruit- en achteruitrijden dient de gashendel zich kort in de
neutraalstand te bevinden.
Als de gashendel direct zonder pauze van vooruit- naar achteruitrijden wordt gezet,
wordt de rem van de rijregelaar geactiveerd (het voertuig rijdt NIET achteruit).
Als de reactie van het voertuig precies verkeerdom is, verwissel dan de beide kabels van
motor 1 met elkaar (resp. de beide kabels van motor 2) en stel op de afstandsbediening de
servo-reverse correct in.
• De LED 1 brandt groen in de neutraalstand, knippert snel bij vooruitrijden (rood) en knippert
langzaam bij achteruitrijden (rood). Wanneer de LED 1 bij vooruitrijden continu rood is
(afhankelijk van de zender verschijnt deze indicatie eventueel niet), is de eindstand bereikt
(volgas).
Bij uitval van het zendersignaal schakelt de rijregelaar om veiligheidsredenen de
motoren uit (de stuurservo zal echter trillen, indien geen fail-safe is geïnstalleerd).
Bij overtemperatuur van de rijregelaar worden eveneens de motoren uitgeschakeld;
de LED 2 gaat branden. Controleer in dit geval bijv. de overbrengingsverhouding
van de aandrijving resp. het motortype.
Carbon-Series Rijregelaar „Double-Twin“
Bestelnr. 20 73 71
Voorgeschreven gebruik
Het product wordt op een ontvanger voor draadloze afstandsbedieningen van modelvoertuigen
aangesloten en zorgt voor een traploze regeling van het toerental van twee modelbouw-
elektromotoren.
Dit product voldoet aan de voorwaarden van de nationale en Europese wetgeving. Alle
voorkomende bedrijfsnamen en productaanduidingen zijn handelsmerken van de betreffende
eigenaren. Alle rechten voorbehouden.
Leveringsomvang
• Rijregelaar
• Gebruiksaanwijzing
Veiligheidsvoorschriften
Bij schade veroorzaakt door het niet opvolgen van deze gebruiksaanwijzing,
vervalt het recht op garantie! Voor vervolgschade die hieruit ontstaat, zijn wij
niet aansprakelijk!
Voor materiële schade of persoonlijk letsel veroorzaakt door ondeskundig
gebruik of het niet in acht nemen van de veiligheidsvoorschriften, zijn wij niet
aansprakelijk! In dergelijke gevallen vervalt het recht op garantie.
• Om veiligheids- en keuringsredenen (CE) is het eigenhandig ombouwen en/of wijzigen van
het product niet toegestaan. Snijd nooit de kabel/stekker van de rijregelaar; hierdoor verliest
u het recht op garantie.
• Het apparaat is geen speelgoed. Houd het buiten bereik van kinderen.
• De rijregelaar mag niet vochtig of nat worden.
• Zorg dat de verbindingskabels niet worden kortgesloten. Hierdoor raakt de rijregelaar
defect. Hetzelfde geldt bij overbelasting (bijv. door het gebruik van een niet geschikte motor)
of bij verkeerde polariteit. Plaats nooit een Schottky-diode op de motor. Gebruik alleen
elektromotoren met ontstoring.
• Klem de accu altijd van de rijregelaar af wanneer de rijregelaar niet wordt gebruikt. Bij korte
pauzes kan de rijregelaar via de aan/uit-schakelaar worden uitgezet.
• Schakel altijd eerst de zender in voordat u de rijregelaar met de accu verbindt en inschakelt!
• Voordat u de zender uitschakelt, moet u eerst de rijregelaar uitschakelen en eventueel van
de accu loskoppelen.
• De rijregelaar is alleen geschikt voor NiMH/NiCd-accu's met 6 cellen.
• Het koellichaam wordt tijdens het gebruik zeer heet, verbrandingsgevaar!
• Behandel het product voorzichtig. Door stoten, schokken of een val - zelfs van geringe
hoogte - kan het beschadigd raken.
• Laat het verpakkingsmateriaal niet achteloos liggen. Dit kan voor kinderen gevaarlijk
speelgoed zijn.
Montage
Monteer de rijregelaar met dubbelzijdig kleefband (of met klittenband) zo ver mogelijk van de
ontvanger. Ook schroefmontage is mogelijk. Hiervoor is de zijkant van de rijregelaar voorzien
van speciale openingen.
De stroomkabels naar de motoren en accu's en de dunne stuurkabels moeten zo ver mogelijk
van de antennekabel worden gelegd (de antennekabel moet direct van de ontvanger naar de
antennehouder gaan). Het kan anders tot storingen in de werking van het model leiden of tot
een verminderd zend-/ontvangbereik.
Let erop dat de rijregelaar voldoende wordt gekoeld. De koelribben moeten bloot liggen.
Op het koellichaam kan eventueel een ventilator worden gemonteerd. Raadpleeg hiervoor het
hoofdstuk „Montage van een ventilator“.
De kabels mogen niet in onderdelen terechtkomen die bewegen. Beveilig de kabels met
kabelbinders.
Gebruiksaanwijzing
Versie 02/09