174
NL
UAB Amalva behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
C3-16-01-v1
1.4. Installatie temperatuursensoren
De toevoertemperatuur sensor B1 (afb. 1.4 a) wordt in het kanaal geplaatst op een bepaalde plaats; na de ver-
warmings- of koelsectie (indien toegepast). De minimale afstand vanuit de uitblaas van de kast tot de sensor
mag niet minder zijn dan de dubbele diameter van de diameter of een diagonale of rechthoekige aansluiting.
De watertemperatuursensor B5 (afb. 1.4 b) wordt op de retour van de waterbatterij geplaatst, door vast te
schroeven in de daarvoor bedoelde gat. Aanbevolen wordt dat de sensor thermisch geïsoleerd is!
Sensor toevoertemperatuur B1
1.4 a Afbeelding
Sensor retourwatertemperatuur B5
1.4 b Afbeelding
1.5. Installatie bedieningspaneel
1. Het bedieningspaneel moet in de ruimte geplaatst worden onder de volgende condities:
1.1. omgevingstemperatuur 0 °C ... 40 °C;
1.2. relatieve luchtvochtigheid 20 % … 80 %;
1.3. het panel moet beveiligd worden tegen verticaal vallende waterdruppels (IP X2).
2. Installatie hoogte mag niet minder dan 0,6 m vanaf de grond zijn.
3. Aansluiting bedieningspaneel wordt gedaan door het gat in de achterkant.
4. Het bedieningspaneel wordt d.m.v. twee schroeven in de bodemplaat vastgemaakt.
Het bedieningspaneel wordt aangesloten op de aansluitdoos (zie afbeelding 1.3 a) via de voorziene aansluit-
klemmen (afbeelding 1.3 b). De lengte van de kabel tussen het bedieningspaneel en het toestel mag niet langer
zijn dan 150 m. Het kabeltype is in het aansluitschema weergegeven.
Aansluiting bedieningspaneel
1.5 Afbeelding
Bij het sluiten van frontplaat de veren binnenin niet buigen want dit kan
de werking van de toetsen beïnvloeden! Koppel de netvoeding van het
toestel los voordat het bedieningspaneel aangesloten wordt!
De aansluiting van het bedieningspaneel en andere kabeldiktes zijn in
het aansluitschema weergegeven!
Содержание C3
Страница 2: ......