5.4.2 Kiezen van het membraan
Het kan zijn dat u verschillende typen membranen moet gebruiken voor de verschillende
toepassingen. Telkens als het membraan vervangen wordt, moet uiteraard opnieuw gekalibreerd
worden (raadpleeg
op pagina 79). Denk ook om het wijzigen van de vereiste
stroomsnelheid en reactietijd, die gespecificeerd staan in de bijbehorende Sensorhandleiding.
Om de analysator opnieuw te configureren, kiest u
Configuration
(configuratie),
Membrane
(membraan) om het venster met de beschikbare membraanmodellen te openen. Kies
OK
wanneer
het gewenste membraan geselecteerd is.
5.4.3 Selecteren van het kalibratietype
5.4.3.1 Selecteren via de pc
U kunt opdracht
Configuration
(configuratie),
Calibration mode
(kalibratiemodus) gebruiken om te
selecteren hoe de sensor gekalibreerd moet worden.
Opmerking: Alleen de kalibratietypes die van toepassing zijn voor uw sensor kunnen geselecteerd worden. De
andere worden uitgegrijsd.
Kies
In Air
(in lucht) om kalibratie van de sensor in lucht toe te staan. Kies
In Line
(inline) om de
sensor direct in de bemonsteringslijn te kalibreren, in een monster met bekende gasinhoud. Bij
instrumentmodellen die gasmonsters meten, kunt u
In a Span Gas
(in een spangas) selecteren om
te kalibreren. Kies
OK
wanneer de gewenste modus geselecteerd is.
5.4.3.2 Selecteren via het instrument
1.
Schakel de stroom naar het instrument
UIT
2.
Schakel het instrument in door toets
CAL
ingedrukt te houden en vervolgens op toets
POWER
te
drukken terwijl toets
CAL
nog steeds ingedrukt wordt
3.
In het display van het instrument verschijnt
SPA
voor spangaskalibratie,
LI
voor In Line-kalibratie
of
Air
voor kalibratie in lucht
4.
Gebruik de toetsen
Pijltje omhoog/omlaag
om naar de gewenste modus te schakelen
5.
Druk op toets
STO
om de geselecteerde modus in te stellen. In het display van het instrument
wordt gedurende enkele seconden
STO
weergegeven, waarna het instrument terugkeert naar de
meetmodus
5.4.4 Toets CAL van het instrument vergrendelen
U kunt menu
Configuration
(configuratie),
Calibration Key Status
(status kalibratietoets) gebruiken
om te voorkomen dat de sensor per ongeluk opnieuw gekalibreerd wordt via het toetsenbord van het
instrument.
Kies
Disabled
(uitgeschakeld) om toets
CAL
(kalibreren) op het toetsenbord uit te schakelen. Kies
voor
Enabled
(ingeschakeld) om deze mogelijkheid te ontgrendelen. Kies
OK
wanneer de gewenste
modus geselecteerd is.
5.4.5 Controleren van het sensorkalibratiebereik
Als kalibratie uitgevoerd wordt voor kalibratiemodi
In Air
of
In a Span Gas
, dan wordt de meetstroom
van de sensor vergeleken met een ideale stroom voor het geselecteerde membraan om te bepalen
of de kalibratie al dan niet voltooid moet worden. Menu
Configuration
(configuratie),
Calibration
Range Checking
(controleren kalibratiebereik) kan gebruikt worden om het controleren van het
kalibratiebereik van de sensor in het instrument in of uit te schakelen.
Kies
Disabled
(uitgeschakeld) om te kalibreren zonder de waarde van de meetstroom te controleren,
binnen een bereik van 0% tot 999% van de ideale stroom.
Als
Enabled
(ingschakeld) ingesteld is, dan moet bij kalibratie de meetstroom tussen 25% en 175%
van de ideale stroomwaarde liggen; als de waarde deze limieten overschrijdt, dan mislukt de
kalibratie en wordt in het lcd-display van het instrument
Err
(fout) weergegeven. Kies
OK
wanneer de
gewenste modus geselecteerd is.
Opmerking: Het wordt aangeraden het controleren van het bereik in te schakelen. In bijzondere meetsituaties kan
het nodig zijn het controleren van het bereik uit te schakelen. Neem echter contact op met een vertegenwoordiger
van Hach Lange voor meer informatie voor u deze functie uitschakelt.
Nederlands
77
Содержание ORBISPHERE 29122
Страница 2: ...Table of Contents English 3 Deutsch 16 Italiano 29 Fran ais 42 Portugu s 55 Nederlands 68 81 2...
Страница 82: ...29122 EN 61326 1 2 2 1 2 2 2 3 29122 29122 82...
Страница 83: ...2 4 2 5 29122 ATEX 3650EX 83...
Страница 94: ...1 CAL 91 2 3 3 CAL 4 5 CAL 25 175 CAL Err 7 7 1 Hach Lange 8 Troubleshooting WinLog97 94...
Страница 95: ......