- 11 -
Het toestel in de beide bovenste schroeven inhangen.
De beide onderste schroeven inzetten en vastdraaien, daarna
de beide bovenste schroeven eveneens vastdraaien.
Hydraulische aansluiting
Om
voor
voldoende
waterdoorstroming
door
de
ventilatorconvectoren te zorgen, moeten de volgende punten in
acht genomen worden:
-
De toestellen zijn voor de installatie op systemen met één
buis niet geschikt.
-
De nominale aansluitbuiswijdte moet een minimale
diameter van 15 mm hebben.
-
Worden de toestellen op een verwarmingsinstallatie met
verschillende warmteverdeelsystemen (bijv. Vloerver-
warming) geïnstalleerd, moet voor een afzonderlijk circuit
gezorgd worden om voldoende waterdoorloop te
garanderen.
-
Voor een optimale werking (warmteafgifte) van de
ventilatorconvectoren is een hydraulische afstelling aan de
verwarmingsinstallatie vereist.
Afb.
5
toont
de
verschillende
hydraulische
aansluitmogelijkheden aan het toestel. De aanbevolen voor- en
terugloopaansluitingen zijn in afb. 5 en afb. 4 weergegeven. De
plaatsing van de verwarmingbuizen naar het toestel kan in de
vloer of aan de muur gebeuren. Het toestel wordt af fabriek met
twee aan de warmtewisselaar gemonteerde koperbuis-
leidingen, diameter 15 mm, geleverd.
Voor en tijdens het vullen van de verwarmingsinstallatie
moeten alle buisverbindingen op dichtheid gecontroleerd
worden. Tijdens het vullen moet het ontluchtingsventiel (zie afb.
4) geopend zijn, opdat de lucht in het toestel kan ontsnappen.
Na de ingebruikneming (circulatiepomp loopt) eventueel
opnieuw ontluchten.
Bijgeleverde condensaatslang op de afvoeraansluitsting steken
en met een verval van minstens 5° naar een geschikte afvoer
leiden.
Elektrische aansluiting
ATTENTIE – het toestel moet geaard worden!
ATTENTIE – fasedraad (bruin) en nulleider (blauw) mogen niet
verwisseld worden, omdat dit tot functiestoringen kan leiden.
De elektrische aansluiting moet aan een voedingsspanning
~230-240V, 50 Hz gebeuren.
Het toestel moet door een geautoriseerde elektrotechnicus,
rekening houdende met de bestaande normen en plaatselijke
installatievoorschriften, geïnstalleerd worden.
Voor het uitvoeren van de installatiewerkzaamheden moet
gecontroleerd worden of de spanningsvoeding uitgeschakeld is.
Het toestel is met een flexibele aansluitleiding van 1 m lengte (4
x 0,75 mm²) uitgerust, waarmee het verwarmingstoestel direct
via een geschikte wandaansluitdoos op de elektrische voeding
aangesloten kan worden.
In de elektrische leiding moet een scheidingsschakelaar voor
elke pool met een contactopeningswijdte van minstens 3 mm
aangebracht worden. Als scheidingsinrichting zijn ook
contactverbrekers toegestaan. De contactverbrekers moeten
een trage uitschakelkarakteristiek hebben.
Aderbezetting van de aansluitleiding:
Bruin: "L" – fasedraad voedingsspanning
Blauw: "N" – nulleider voedingsspanning
Groen/geel: "PE" - aarddraad
Zwart: Stuurdraad (verlaging; aan/uit)
Schakelbeeld zie afb. 6.1 resp. afb. 6.2.
Stuurdraad
Door het aansturen van de stuurdraad, zie afb. 6.1, wordt de
aan het toestel ingestelde temperatuur, afhankelijk van de
gekozen modus, verlaagd of verhoogd. Zie hiervoor ook
hoofdstuk "Automatische temperatuurwijziging"
De temperatuurwijziging wordt via de stuurdraad aan eventueel
nageschakelde toestellen doorgegeven.
Bij het gebruik van een programmeercassette wordt het
stuursignaal van de in het piloottoestel ingestoken
programmeercassette aan eventueel nageschakelde toestellen
doorgegeven, zie afb. 6.2.
De stuurdraad moet niet gelijkfasig zijn met de netaansluiting.
Wordt de stuurdraad niet gebruikt, dan moet deze op een
deskundige manier geïsoleerd worden.
ATTENTIE – bij het overschakelen op gestuurd bedrijf is aan
deze kabel netspanning voorhanden!
ATTENTIE – stuurdraad niet aarden.
Bij buitenbedrijfstelling, bijv. voor onderhoudswerkzaamheden,
moet ervoor gezorgd worden dat naast de netvoeding ook de
stuurdraad spanningvrij geschakeld is, omdat deze eventueel
vreemde spanning kan voeren (via een schakelklokcontact of
piloottoestel met programmeercassette).
Afmontage
Na de installatiewerkzaamheden de behuizingsafdekking
plaatsen. Hiervoor de vier bevestigingsschroeven aan de
onderkant van het toestel inschroeven, zie afb. 2.
Bediening
Het bedieningsveld is in afb. 3 weergegeven.
De verschillende elementen hebben de volgende betekenis:
A – Toets modus
B – Indicatie aan/uit
C – Indicatie koelmodus
D – Indicatie verwarmingsmodus
E – Toets ventilatorstand
F – Indicatie lage ventilatorstand
G – Indicatie middelste ventilatorstand
H – Indicatie hoge ventilatorstand
J – Instelwiel thermostaat
K – Afdekking voor steekplaats programmeercassette
Verwarmingsmodus
Toets
één keer of meermaals indrukken tot de rode
indicatie brandt.
Met het instelwiel de gewenste temperatuur instellen.
Afhankelijk van de actuele ruimtetemperatuur en de aan de
thermostaat ingestelde temperatuur bepaalt de elektronica
de ingestelde ventilatorstand (ventilatortoerental).