25
NL
Breng de microscooptafel (afb. 1, 11) helemaal
naar beneden. Draai vervolgens de objectiefre-
volver (afb. 1, 8) zo ver door, dat hij op de laag-
ste vergroting (objectief 4x) vastklikt.
Opmerking:
Breng de microscoop-
tafel altijd eerst hele-
maal naar beneden
(afb. 1, 11) voordat je
van objectief wisselt.
Hiermee voorkom je
eventuele beschadigin-
gen!
Schuif nu het 10x oculair (afb. 1, 1) in de Barlow-
lens (afb. 1, 3). Let erop dat de Barlow-lens he-
lemaal in de oculairbuis (afb. 1, 5) zit en er niet
half is uitgetrokken (afb. 2).
Hoe bekijk ik het preparaat?
Nadat je de microscoop met de juiste belichting
hebt opgebouwd en ingesteld, gelden de vol-
gende basisprincipes:
Begin met een eenvoudige observatie met de
laagste vergrotingsfactor. Zo is het gemakke-
lijker om het object in het midden te krijgen
(centreren) en het beeld scherp te stellen (focus-
seren).
Hoe hoger de ingestelde vergrotingsfactor, des
te meer licht is er nodig voor een goed belicht
beeld.
Leg nu een houdbaar
preparaat (afb. 6, 20) di-
rect onder het objectief
op de microscooptafel
(afb. 3). Het te observe-
ren object dient hierbij
precies boven het lamp-
je (afb. 1, 12) te liggen.
In de volgende stap kijk je door het oculair (afb.
1, 1) en draai je voorzichtig aan de scherptere-
geling (afb. 1, 16) tot het beeld zich scherp af-
tekent.
Nu kun je een hogere vergroting instellen door
de Barlow-lens (afb. 1, 3) langzaam uit de ocu-
lairbuis (afb. 1, 5) te trekken. Als de Barlow-lens
bijna helemaal is uitgetrokken, wordt de vergro-
ting bijna dubbel zo groot.
Als je nu nog sterkere vergrotingen wilt zien,
gebruik je het oculair 16x (afb. 1, 2) en draai je
de objectiefrevolver (afb. 1, 8) op hogere instel-
lingen (10x of 40x).
Let op:
Niet bij elk preparaat is de hoogste vergrotings-
factor ook de beste!
Denk erom:
Bij een andere instelling van de
vergroting (wisselen van oculair of objectief,
uittrekken van de Barlow-lens) moet de scherp-
te van het beeld opnieuw worden ingesteld
met de scherpteregeling (afb. 1, 16). Ga hierbij
voorzichtig te werk. Als je de microscooptafel
te snel naar boven laat komen, kunnen het
objectief en de objectdrager met elkaar botsen
en beschadigd raken!
Welk licht voor welk preparaat?
Met dit apparaat, een opvallend- en doorval-
lend-lichtmicroscoop, kunnen zowel doorzich-
tige, halfdoorzichtige als niet-doorzichtige ob-
jecten worden bekeken.
Het beeld van het geobserveerde object wordt
via het licht „getransporteerd”. Daarom bepaalt
de juiste belichting, of je iets kunt zien of niet!
Als je niet-doorzichtige (opake) objecten (bijv.
kleine beestjes, delen van planten, stenen, mun-
ten enz.) met deze microscoop bekijkt, dan valt
het licht op het voorwerp zelf.
Van daar uit wordt het licht teruggekaatst en
komt het door het objectief en het oculair (zor-
gen voor de vergroting) in het oog terecht. Dit
wordt opvallend-licht-microscopie genoemd.
Bij doorzichtige (transparante) objecten (bijv.
Afb. 3
I
2)
Afb. 2
D
f
B
/
C