42
Op de AC-uitgang mag uit veiligheidsoverwegingen altijd slechts 1 apparaat worden
aangesloten.
Ingebruikname
De voeding is geen lader. Gebruik voor het laden van accu’s geschikte laders met
een geschikte laaduitschakeling.
Bij langdurig gebruik met nominale last wordt het oppervlak van de behuizing warm. Let
op! Mogelijk gevaar op verbranden! Zorg daarom altijd voor voldoende ventilatie ron-
dom de netvoeding en gebruik deze nooit geheel of gedeeltelijk afgedekt om eventuele
schade te voorkomen.
Let er bij het aansluiten van een verbruiker op de voeding op dat deze uitgeschakeld
is. Een ingeschakelde verbruiker kan bij aansluiting op de uitgangsklemen van de
voeding leiden tot vonkvorming, wat op haar beurt kan leiden tot beschadiging van
de aansluitbussen resp. tot schade aan de aangesloten leidingen en/of hun klemmen.
Koppel de voeding los van het net als ze niet wordt gebruikt. De indicatoren blijven
na het uitschakelen nog enkele seconden ingeschakeld om de interne condensato-
ren te ontladen.
U moet bijzonder letten op een voldoende geleiderdoorsnede van de aansluitleidin-
gen aangezien overbelasting kan leiden tot leidingsbrand.
Keuze van de netspanning
De laboratoriumvoeding kan naar keuze door 115 V of met 230 V/AC worden aange-
dreven. Wees er voor de eerste ingebruikstelling zeker van dat de netspanningskeuze-
schakelaar (18) aan de achterkant zich in de juiste positie bevindt. In Europa bedraagt
de netspanning tussen de 220 en 240 V/AC. Zet de omschakelaar met een schroeven-
draaier in de positie “230 V”.
Aansluiting van het netsnoer
Verbind de meegeleverde netkabel met randaarde met de netaansluiting (17) van de netvoeding. Con-
troleer de aansluiting.
Verbind het netsnoer met een goedgekeurd stopcontact met randaarde.
Opstellen van het apparaat
Plaats de laboratoriumvoeding op een stabiele, vlakke en degelijke ondergrond. Let er op, dat de ver-
luchtingsgleuven van het apparaat niet worden afgedekt.