25
4.
Gebruik van de loopfiets
4.1 Algemeen
• Het kind moet tijdens elke rit een passende helm en gesloten, stevige schoenen dragen.
• De loopfiets mag uitsluitend in een veilige omgeving worden gebruikt, waarin het kind niet gestoord door externe
invloeden en gevaren zijn vaardigheden kan ontwikkelen.
• Het kind moet constant door minstens één volwassene in de gaten worden gehouden.
• De ROSE kinderloopfiets beschikt niet over remmen. Tijdens de eerste ritten dient het kind bijgebracht te worden
hoe het fietsje veilig tot stilstand gebracht kan worden.
• De volwassene moet constant in de gaten houden of het kind situaties juist inschat en de loopfiets, de
eigenheden van de omgeving in acht nemend, onder controle heeft.
• De volwassene moet, vanwege de natuurlijke bewegings- en ontdekkingsdrang van het kind, constant rekening
houden met onoplettendheden en plotselinge richtingswijzigingen.
Voor de veiligheid van het kind mag de loopfiets in de volgende omgevingen niet gebruikt worden:
• Op wegen en paden tussen het openbare verkeer.
• Op hellend terrein.
• In de buurt van water.
• In de buurt van trappen of een trede.
4.2 Instellen zadelhoogte
De zadelhoogte moet zo ingesteld worden dat het kind veilig, met licht gebogen benen de bodem aan kan raken.
Houd het kind tijdens het rijden in de gaten en pas de zadelhoogte waar nodig zo nu en dan aan.
Op de zadelpen bevindt zich een markering voor de minimale insteekdiepte. De zadelpen moet zo diep in de zitbuis
worden geschoven, dat deze markering niet meer zichtbaar is.
4.3 Bandendruk
Een juiste bandendruk levert een belangrijke bijdrage aan het rijgedrag van de loopfiets. Een lage bandendruk dempt
kleinere oneffenheden en stoten.
Vanwege het lage lichaamsgewicht van het kind raden wij een bandendruk van 1 bar aan.
5.
Onderhoud
Regelmatig onderhoud zorgt voor een lange en betrouwbare levensduur en een werking zonder beperkingen. ROSE
Bikes raadt de volgende handelingen aan:
• Controleer aan slijtage onderhevige onderdelen (banden, handvatten, zadel) op slijtage en vervang ze waar nodig
of laat ze door een rijwielhersteller vervangen.
• Controleer regelmatig de volgende aandraaimomenten (zie ook „1.2
Gereedschap“ op pagina 21):
–
Asbouten van de beiden wielen (1): 5 Nm.
–
Klemschroeven van de stuurpen (2): 3 Nm.
–
Klemschroef van de zadelpenklem (3): 5 Nm.
• Controleer de luchtdruk in de banden. Wij raden een bandendruk
van ca. 1 bar aan.
1
1
2
3