Audio-instellingen
Audio-instellingen
%
Druk op A (audio) om de audiofunctie
te selecteren.
Nadat u de audiofunctie geselecteerd hebt,
stelt u deze als volgt in.
FAD
(fader/balansinstelling)
U kunt de fader/balansinstelling aanpassen.
1
Druk op
a
of
b
om de balans tussen de luidspre-
kers voorin en achterin in te stellen.
Instelbereik (voor/achter):
FAD F15
tot
FAD R15
FAD 0
is de aanbevolen instelling wanneer u
slechts twee luidsprekers gebruikt.
2
Druk op
c
of
d
om de balans tussen de luidspre-
kers links en rechts in te stellen.
Instelbereik (links/rechts):
BAL L15
tot
BAL R15
BASS/MID/TREBLE
(equalizerinstelling)
U kunt het niveau van de lage, hoge en middentonen
aanpassen.
!
Aangepaste equalizerinstellingen worden opge-
slagen in
CUSTOM
.
1
Druk op
a
of
b
om het niveau aan te passen.
Instelbereik:
+6
tot
-6
LOUD
(loudness)
De loudness-functie compenseert een tekort aan
hoge en lage tonen bij lage volumes.
1
Druk op
a
of
b
om de loudness-functie in of uit te
schakelen.
2
Druk op
c
of
d
en selecteer de gewenste instel-
ling.
LOW
(laag)
—
HI
(hoog)
SLA
(bronniveauregeling)
Met de functie
SLA
(bronniveauregeling) kunt u het
volumeniveau van elke signaalbron afzonderlijk instel-
len. Hierdoor kunt u plotselinge volumewisselingen
voorkomen wanneer naar een andere signaalbron
wordt overgeschakeld.
!
De instellingen zijn gebaseerd op het FM-volume-
niveau, dat u niet kunt wijzigen.
Vergelijk het volumeniveau van de signaalbron die
u wilt aanpassen daarom eerst met het FM-volu-
meniveau.
!
Het MW/LW-volumeniveau kan ook met de functie
SLA worden aangepast.
1
Druk op
a
of
b
om het volume van de signaal-
bron aan te passen.
Instelbereik:
SLA +4
tot
SLA
–
4
Opmerking
U kunt de loudness-functie ook aan of uit zetten
door op
EQ/LOUD
te drukken en deze toets inge-
drukt te houden.
De equalizer
%
Druk op EQ/LOUD om een equalizer te
selecteren.
DYNAMIC
—
VOCAL
—
NATURAL
—
CUSTOM
—
FLAT
—
POWERFUL
!
Onder
CUSTOM
kunt u een zelfgemaakte
instelling opslaan.
!
Als
FLAT
is geselecteerd, wordt het geluid
niet gecorrigeerd.
Overige functies
Belangrijk
Als het toestel van de accu wordt losgekoppeld,
wordt de energiezuinige modus uitgeschakeld.
Deze moet u weer inschakelen als het toestel
weer met de accu is verbonden. Als het voertuig
niet van een contactschakelaar met accessoire-
stand (ACC) is voorzien, is het (afhankelijk van de
installatiewijze) mogelijk dat het toestel de accu
blijft belasten als de energiezuinige modus is uit-
geschakeld.
De begininstellingen aanpassen
1
Houd SRC/OFF ingedrukt tot het toestel
uit gaat.
2
Houd SRC/OFF ingedrukt tot de functie-
naam op het display verschijnt.
3
Druk op F (functie) en selecteer de ge-
wenste begininstelling.
Nadat u de begininstelling geselecteerd hebt,
stelt u deze als volgt in.
Bediening van het toestel
Nl
73
Hoofdstuk
Nederlands
02