30
NL
NL
aanwezig zijn. Houd compressoren zover mogelijk van
de spuitplek weg, tenminste 4.6 m van de spuitplek en
alle ontplofbare dampen.
4.
Ontploffingsgevaar.
Stel de regelaar niet af zodat de
uitlaatdruk hoger is dan de aangegeven maximumdruk
van het voorzetstuk en/of het voorwerp dat wordt
opgeblazen. Gebruik nooit een druk hoger dan 6.8 bar.
5.
Gebruik regelmatig een luchtdrukmeter terwijl
u een voorwerp opblaast om de luchtdruk te
controleren.
6.
De machine zal met een circuitbeschermtoestel
(zekering of stroomonderbreker) worden
verbonden.
De beschermvoorziening moet worden
ingesteld op 20 A en de gebruiker zal de nodige
testen uitvoeren in overeenstemming met clausule
18.2.2 van EN 60204-1:2006 om te controleren of de
beschermvoorziening geschikt is voor gebruik.
7.
Om het risico op elektrische schok te verminderen,
stelt u de machine niet bloot aan regen(water) of
stof; bewaar deze binnenshuis.
8.
Inspecteer de tank jaarlijks op roest, gaatjes of
andere onvolkomenheden die ertoe kunnen leiden
dat de machine onveilig wordt.
Las de luchttank
nooit en boor er nooit gaten in.
9.
Zorg ervoor dat de slang vrij is van obstructies
of hindernissen.
Verstrikte of verstrengelde slangen
kunnen leiden tot evenwichtsverlies of verlies van
vaste voet en kunnen beschadigd raken.
10.
Gebruik de luchtcompressor uitsluitend voor het
voorgeschreven gebruik.
Wijzig of verander de
machine niet van het originele ontwerp of functie.
11.
Denk er altijd aan dat misbruik en het onjuist
behandelen van dit werktuig letsels bij uzelf en
anderen kan veroorzaken.
12.
Stap of sta nooit op de werkzetel.
Zo beperkt u de
kans op ernstig lichamelijk letsel.
13.
Laat een werktuig nooit onbeheerd achter terwijl
de luchtslang nog is verbonden.
14.
Gebruik dit werktuig niet als het geen leesbaar
waarschuwingsetiket bevat.
15.
Gebruik een werktuig of slang waaruit lucht lekt of
dat niet goed werkt niet verder.
16.
Ontkoppel de lucht- en stroomtoevoer altijd voor
u de machine afstelt, onderhoudt of wanneer het
werktuig niet wordt gebruikt.
17.
Probeer de luchtcompressor niet aan de hand van
de slang te trekken of dragen.
18.
Uw werktuig kan meer luchtverbruik vergen dan
deze luchtcompressor kan leveren.
19.
Volg altijd alle veiligheidsinstructies die
door de fabrikant van uw luchtaangedreven
werktuig worden aangeraden samen met alle
veiligheidsinstructies voor de luchtcompressor.
Zo beperkt u de kans op ernstig lichamelijk letsel.
20.
Richt een persluchtstraal nooit naar mensen of
dieren.
Zorg ervoor om geen stof en vuil in de richting
van uzelf of anderen te blazen. Wanneer u deze regel
opvolgt, vermindert dit het risico op ernstige letsels.
21.
Gebruik deze luchtcompressor niet om
chemicaliën te sproeien.
Uw longen kunnen worden
beschadigd door het inademen van giftige dampen.
Een ademhalingstoestel kan nodig zijn in stofferige
omgevingen of wanneer u verf spuit. Draag niet terwijl
u verft.
22.
Inspecteer regelmatig werktuigsnoeren en
-slangen en, indien beschadigd, laat u deze door
uw dichtstbijzijnde onderhoudscentrum repareren.
Zorg dat u altijd weet waar het netsnoer zich precies
bevindt. Zo beperkt u de kans op elektrische schokken.
23.
Gebruik nooit een elektrische adapter met deze
geaarde stekker.
24.
Controleer beschadigde onderdelen.
Voor u
het luchtstation of -werktuig verder gebruikt, moet
een beschermer of ander beschadigd onderdeel
zorgvuldig worden gecontroleerd om vast te stellen dat
het naar behoren zal werken en zijn bedoelde functie
zal uitvoeren.
25.
Controleer de aflijning, het vastraken van
bewegende onderdelen, defecten van onderdelen,
montagebeugels en andere toestanden die
de werking kunnen beïnvloeden.
Wanneer een
beschermkap of ander onderdeel beschadigd is, moet
dit door een erkend Ryobi servicecentrum worden
gerepareerd of vervangen. Zo kunt u het gevaar voor
brand, elektrische schokken of ernstig lichamelijke
letsel beperken.
26.
Zorg ervoor dat uw verlengsnoer in goede staat is.
Wanneer u een verlengsnoer gebruikt, wees dan zeker
om er een te gebruiken dat zwaar genoeg is om de
stroom die uw product zal afnemen, te dragen. Een
kabeldiktemaat van tenminste 1 mm2 is aangewezen
voor een verlengsnoer van 7.6 m of minder in lengte.
Een snoer langer dan 15 m is niet aangewezen. Bij
twijfel gebruikt u de volgende zwaardere meter. Hoe
lager het meternummer, hoe zwaarder het snoer. Een
te klein snoer zal leiden tot spanningsval, waardoor
vermogensverlies en oververhitting optreden.
27.
Deze uitrusting bevat onderdelen, zoals
knipschakelaars, reservoirs en dergelijke die
vlambogen of vonken produceren en daarom,
wanneer in een garage geplaatst, moet dit
een kamer of omsloten ruimte zijn die voor dit
doeleinde werd voorzien of moet zich 460 mm of