NL
47
9.2. De afstandsbediening en de transmissiekabels
voor het binnen- en buitenapparaat aansluiten
• Sluit binnenapparaat TB5 en buitenapparaat TB3 aan. (Apolair 2-draads)
De “S” op binnenapparaat TB5 is een gepantserde kabelaansluiting. Zie voor spe-
cificaties van de aansluitkabels de installatie-instructies van het buitenapparaat.
• Monteer een afstandsbediening in overeenstemming met de aanwijzingen die bij
de afstandsbediening zitten.
• Sluit de “1” en “2” op binnenapparaat TB15 aan op een MA-afstandbediening.
(Niet-gepolariseerde tweeaderige kabel)
• Sluit de “M1” en “M2” op binnenapparaat TB5 aan op een M-NET-afstandbedie-
ning. (Niet-gepolariseerde tweeaderige kabel)
• Sluit de transmissiekabel van de afstandsbediening aan binnen 10 m met gebruik
van een kabel van 0,75 mm
2
ader. Als de afstand meer dan 10 m is, gebruik dan
een 1,25 mm
2
aansluitkabel.
[Fig. 9.2.1] (P.4) MA-afstandbediening
[Fig. 9.2.2] (P.4) M-NET-afstandbediening
• DC 9 – 13 V tussen 1 en 2 (MA-afstandbediening)
• DC 24 – 30 V tussen M1 en M2 (M-NET-afstandbediening)
[Fig. 9.2.3] (P.5) MA-afstandbediening
[Fig. 9.2.4] (P.5) M-NET-afstandbediening
• De MA- en M-NET-afstandbediening kunnen niet tegelijkertijd of afwisselend wor-
den gebruikt.
Voorzichtig:
Leg de bedrading altijd zo aan dat de draden niet onder mechanische span-
ning staan of te strak worden getrokken. Als dit gebeurt, kunnen draden bre-
ken of oververhit raken en brand veroorzaken.
9.3. De elektrische aansluitingen maken
Identificeer a.u.b. het type in de bedieningshandleiding die bevestigd is aan de
afdekplaat van de aansluitdoos aan de hand van het type op het plaatje met de elek-
trische waarden.
1. Verwijder de schroef (1 stuk) om de afdekplaat los te maken.
[Fig. 9.3.1] (P.5)
2. Open de uitduwgaten
(Gebruik hier een schroevendraaier of iets dergelijks voor.)
[Fig. 9.3.2] (P.5)
3. Bevestig de bedrading van de stoombron aan de aansluitdoos m.b.v. een
kabeldoorvoer die spankrachten kan opvangen (bijvoorbeeld een PG-aanslui-
ting). Sluit de signaaldraden op het aansluitblok aan via de doordrukopening in de
aansluitdoos en een gewone kabeldoorvoer.
[Fig. 9.3.3] (P.5)
4. Sluit de bedrading van de voeding, aarde, transmissie en afstandsbediening aan.
Het is niet nodig om de aansluitdoos van het apparaat af te halen.
[Fig. 9.3.4] (P.5)
[Afgeschermde kabelaansluiting]
[Fig. 9.3.5] (P.5)
5. Wanneer u klaar bent met de bedrading, dient u zich er nogmaals van te verzeke-
ren dat er op de aansluitingen geen speling meer is. Bevestig daarna de afdek-
plaat weer op de aansluitdoos in de omgekeerde volgorde van het verwijderen.
Opmerkingen:
• Zorg ervoor dat u de bedrading niet te sterk ombuigt wanneer u de afdek-
plaat opnieuw op de aansluitdoos aanbrengt. Als dit toch gebeurt kan de
kabelaansluiting loskomen.
• Tijdens werkzaamheden aan de aansluitdoos mogen de aansluitklemmen
niet worden verwijderd. Zonder aansluitklemmen werkt de aansluitdoos niet.
9.4. Externe I/O-gegevens
Voorzichtig:
1. De kabels moeten door een isolatiebuis met extra isolatiemateriaal worden
afgeschermd.
2. Gebruik relais of schakelaars die voldoen aan de IEC-norm of een vergelijk-
bare norm.
3. De diëlektrische sterkte tussen toegankelijke onderdelen en het regelcircuit
moet 2750 V of hoger bedragen.
9.5. De externe statische druk selecteren
De fabrieksinstelling voor externe statische druk is ingesteld op 50 Pa of minder. Er
hoeft daarom niet te worden geschakeld als het apparaat onder standaardomstan-
digheden wordt gebruikt.
[Fig. 9.5.1] (P.5)
9.6. De aansluitadressen instellen
(Zorg ervoor dat er geen stroom op het apparaat staat als u de adressen instelt.)
[Fig. 9.5.1] (P.5)
• Er zijn twee types draaibare schakelinstellingen beschikbaar: voor het instellen
van adressen 1 – 9 en groter dan 10, en voor het instellen van aftakkingsnummers.
• De draaischakelaars worden in de fabriek allemaal op “0” gezet.Deze schakelaars
kunnen worden gebruikt om de addressen van de apparaten en de nummers van
de aftakkingen naar keuze in te stellen.
• De vaststelling van de aansluitadressen van het binnenapparaat varieert met het
systeem dat u gebruikt. Stel ze in overeenstemming met de technische gegevens
in.
9.7. De kamertemperatuur oppikken met de inge-
bouwde sensor in een afstandsbediening
Als u de kamertemperatuur wilt oppikken met de ingebouwde sensor in een
afstandsbediening, zet dan SW1-1 op het controlebord op “ON” (AAN). U kunt,
indien nodig, de instelling van SW1-7 en SW1-8 ook gebruiken om de luchtstroom
aan te passen als de thermometer van de verwarming op OFF (UIT) staat.
9.8. Het stroomvoltage wijzigen
(Zorg ervoor dat er geen stroom op het apparaat staat als u de adressen instelt.)
[Fig. 9.5.1] (P.5)
Gebruik schakelaar SW5 om de vereiste voedingsspanning te selecteren.
• Zet SW5 op 240V voor een voedingsspanning van 240 volt.
• Zet SW5 op 220V voor een voedingsspanning van 220 of 230 volt.
A
Klemmenblok voor transmissiekabel binnenapparaat
B
Klemmenblok voor transmissiekabel buitenapparaat
C
Aafstandsbediening
A
Niet-gepolariseerd
B
TB15
C
Afstandbediening
D
TB5
A
Schroef om het deksel vast te schroeven (1 stuk)
B
Deksel
C
Aansluitdoos
D
Uitduwgat
E
Haal weg
F
Gebruik PG-doorvoer zodat het gewicht van de kabel en externe krachten geen trek-
belasting op de klemaansluiting van de voedingskabel uitoefent. Borg de kabel met
een kabelklem.
G
Voedingsdraden
H
Gebruik een gewone bus.
I
Transmissiedraden
J
Aansluitblok voor de voedingskabel
K
Aansluitblok voor de signaaldraden van de binnenunit
L
Aansluitblok voor de afstandsbediening
A
Aansluitblok
B
Ronde aansluitklem
C
Afschermingsdraad
D
De aarddraad van twee kabels worden samen op de S-aansluiting aangesloten. (Ein-
daansluiting)
E
Isolatietape (om te voorkomen dat de aarddraad in de afgeschermde kabel in contact
komt met de aansluitklem van de transmissiekabel)
Externe statische druk
Schakelaar
35 Pa
50 Pa
70 Pa
100 Pa
150 Pa
<Printplaat besturing binnenunit>
<Printplaat besturing binnenunit>
a
Hoe u de aansluitadressen instelt
Voorbeeld: Als het adres “3” is, laat SW12 (voor groter dan 10) dan op “0” staan en breng
SW11 (voor 1 – 9) in overeenstemming met “3”.
b
Hoe u de nummers van de aftakkingen instelt bij SW14 (alleen voor de R2-lijn)
Het aftakkingsnummer dat aan elk binnenapparaat is toegewezen, is het poortnummer van
de BC-bedieningseenheid waarop het binnenapparaat is aangesloten.
Laat de waarde op “0” voor apparaten die niet tot de R2-lijn behoren.
3
2
1
SWA
SWC
a
b
3
2
1
SWA
SWC
a
b
3
2
1
SWA
SWC
a
b
3
2
1
SWA
SWC
a
b
3
2
1
SWA
SWC
a
b