18
NL
De hoogste nauwkeurigheid wordt bereikt bij 6 - 30% hout-
vocht. Bij zeer droog hout ( < 6 %) kan een onregelmatige
vochtverdeling worden vastgesteld, bij zeer nat hout
(> 30 %) begint een overstroming van de houtvezels.
Richtwaarden voor het gebruik van hout in % relatieve
materiaalvochtigheid:
– toepassing buitenshuis:
12% … 19%
– toepassing in niet verwarmde ruimten:
12% … 16%
– in verwarmde ruimten (12°C ... 21°C):
9% … 13%
– in verwarmde ruimten (> 21°C):
6% … 10%
Voorbeeld:
100% materiaalvocht bij 1 kg nat hout = 500 g water.
De functie en de bedrijfsveiligheid kunnen alléén
worden gewaarborgd als het meettoestel binnen de
aangegeven klimatische voorwaarden gebruikt en
alléén doelmatig toegepast wordt. Voor de beoorde-
ling van de meetresultaten en de daaruit resulterende
maatregelen is de gebruiker al naargelang de des-
betreffende werktaak verantwoordelijk.
!
Gipspleister met behang:
het behang heeft een zo grote
invloed op de meting dat de weergegeven waarde niet correct
is. De waarde kan echter worden gebruikt om een meetpunt
met een andere meetpunt te vergelijken.
Dit geldt ook voor tegels, linoleum, vinyl en hout als bekleding
van bouwstoffen.
Zolang geen metaal voorhanden is, kan het meettoestel in
bepaalde gevallen door deze materialen meten. De meetwaarde
moet echter altijd als relatieve waarde worden gezien.
Gipspleister:
De gipspleistermodus is geconfigureerd voor
een 10 mm dikke pleisterlaag op beton, kalkzandsteen of
gasbeton. Andere muurwerken moeten vooraf worden getest.
Hout:
De meetdiepte bij hout bedraagt max. 30 mm, maar
varieert door de verschillende dichtheden van de houtsoorten.
Bij metingen aan dunne houten platen dienen deze naar
mogelijkheid gestapeld te worden omdat anders een te
kleine waarde wordt weergegeven. Bij metingen aan vast
geïnstalleerde resp. ingebouwde houtsoorten zijn montage-
bonden en door chemische behandeling (bijv. met verf)
verschillende materialen bij de meting betrokken. De meet-
waarden kunnen daarom slechts als relatieve waarden
beschouwd.