3. Open de waterklep.
4. Druk op de motortoerentalknop (A). Het
motorsymbool (C) geeft aan dat de
toerentalafstelknop (B) het motortoerental aanpast.
0
4
18
110
150
180
5.0
14
12
10
8
CURRENT:
WORKING HOURS
4.00˝
1.50˝
STOP:
V
˚F
RPM
A
B
C
5. Als het product een bladkoppeling heeft, voert u de
volgende procedure uit:
a) Zorg ervoor dat het motortoerental niet hoger is
dan 1200 tpm.
2
1
0
3
4
150
180
210
14
< 1200 RPM
b) Druk op de knop naast het symbool voor de
bladkoppeling op het display. Het symbool op het
display verandert van kleur om aan te geven dat
de aandrijving op het zaagblad is ingeschakeld.
3
4
110
150
180
210
250
50 cm
STOP:
˚F
< 1200 RPM
6. Draai de knop voor toerentalafstelling rechtsom om
het motortoerental te verhogen tot volgas.
7. Om de daalsnelheid van het blad in te stellen, draait
u aan de knop voor het afstellen van de daalsnelheid
van het blad. Draai deze linksom om het toerental te
verhogen en rechtsom om het toerental te verlagen.
8. Houd de instelbare aanwijzer, de aanwijzer achter
en het zaagblad op de lijnmarkering tijdens de
volledige zaagactie.
9. Druk de schakelaar voor de zaagdiepteafstelling
omlaag om het zaagblad te laten zakken tot de juiste
zaagdiepte. Zie
Zaagdiepte-insteltoets op pagina
164
.
166
1143 - 002 - 08.07.2019