© Danfoss | DCS (vt) | 2019.08
AN30923034432301-000101 | 7
Variabelen Verklaring
Waarde
Fabr. Inst.
dFd
Weergave weergeven tijdens ontdooien
0 = huidige temperatuur
1 = temperatuur aan het begin van het
ontdooien
2 = "DEF"
1
Ad
Modbus Netwrok-adres
1 – 247 (con SEr=1)
0
Bdr
Modbus baudrate
0 = 300 baud
1 = 600 baud
2 = 1200 baud
3 = 2400 baud
4 = 4800 baud
5 = 9600 baud
6 = 14400 baud
7 = 19200 baud
8 = 38400 baud
8
Prt
Modbus pariteitscontrole
0 = none
1 = even
2 = odd
1
Ald
Minimum- en maximum temperatuur
signalering en alarm weergave vertraging
0 – 240 min
120 min
C1
Minimum tijd tussen uit- en inschakelen van de
compressor.
0 – 15 min
0 min
CAL
Ruimtesensor waarde correctie
-10 – 10 °C
0 °C
CE1
Duur van de inschakeltijd van de compressor in het geval van een defecte
omgevingssonde
(noodmodus).
Als CE1 = 0 blijft de noodmodus in aanwezigheid van fout E0 uitgeschakeld, de
compressor blijft uitgeschakeld en ontdooien wordt voorkomen om de resterende
koude te behouden.
0 – 240 min
0 = uitgeschakeld
0 min
CE2
Duur van de UIT-tijd van de compressor in het geval van een defecte
omgevingssonde
(noodmodus).
5 – 240 min
5 min
doC
Compressor veiligheidstijd voor deurschakelaar:
als de deur open is schakelt de
verdamperventilator en de compressor zal continue werken gedurende tijd
doC
,
daarna schakelt hij uit.
0 – 5 minuten
0 min
tdo
Compressor herstarttijd na opening van de deur.
Wanneer de deur wordt geopend en na de tdo-tijd, is het teruggekeerd naar de
normaal functionerende deur open alarm (ED). Als de deurschakelaar is gesloten en
het lampje langer blijft branden dan wordt het Tdo-lichtcelalarm gesignaleerd (E9).
Met tdo = 0 is de parameter uitgeschakeld.
0 – 240 min
0 = uitgeschakeld
0 min
Fst
Ventilator uitschakeltemperatuur
De ventilator stopt als de temperatuur waarde van de verdampersensor hoger is dan
deze waarde.
-45 – 99 °C
99 °C
Fd
Differentie voor parameter "Fst"
1 – 10 °C
2°C
LSE
Minimum waarde in te stellen setpoint.
-45 – (HSE-1) °C
-45 °C
HSE
Maximum waarde in te stellen setpoint.
(LSE+1) – 99 °C
99 °C
AU1
Besturing relais hulp/alarm 1
6 (NC) = relais gedeactiveerd tijdens stand-by
-5 (NC) = Contact voor
behuizingelementcontrole (AUX-relais
gesloten met compressoruitgang
inactief).
-4 (NC) = pump-down-functie (NC, zie CHAP
5.16)
-3 (NC) = automatisch hulprelais beheerd door
StA temp. instelling met differentieel
van 2 ° C (NC)
-2 (NC) = handmatig hulprelais geregeld via
AUX-toets (NC)
-1 (NC) = alarmrelais (NC)
0 = relais gedeactiveerd
1 (NO) = alarmrelais (NO)
2 (NO) = handmatig hulprelais geregeld via AUX-
sleutel (NO)
3 (NO) = automatisch hulprelais beheerd door
StA temp. instelling met differentieel
van 2 °C (NO)
4 (NO) = pump-down-functie (NEE, zie CHAP
5.16)
5 (NO) = vrij spanningscontact voor
condensoreenheid (parallel AUX-relais
en compressorrelais)
6 (NO) = relais geactiveerd tijdens stand-by
-1
AU2
Besturing relais hulp/alarm 2
(zoals AU1)
5
StA
Temp. instelling voor aux. relais
-45 – 99 °C
0 °C
nSc
Correctiefactor voor de SET-knop tijdens nachtbedrijf
(energiebesparend) (met In1 of In2 = 8 of -8)
Tijdens nachtbedrijf is de controleset:
Set Control = Set + nSC
In de nachtmodus knippert de komma.
-20 – 20 °C
0 °C