NEDERLANDS
51
10. STARTEN/STOPPEN
10.1. STARTEN
10.1.1.
Open de schuifafsluiter in de aanzuiging volledig en houd de schuifafsluiter op de toevoer bijna geheel gesloten.
10.1.2.
Zet spanning op de unit en controleer de draairichting; kijkend naar de motor vanaf de kant van de ventilator moet
de draairichting met de klok mee zijn. De controle moet worden uitgevoerd na de pomp te hebben gevoed door de
hoofdschakelaar snel achtereen op starten en stoppen te zetten. Als de draairichting niet correct is, moet u twee
fasedraden verwisselen, uiteraard nadat u de pomp van het voedingsnet heeft afgekoppeld.
10.1.3.
Wanneer het hydraulische circuit volledig met vloeistof gevuld is, de schuifafsluiter van de toevoer geleidelijk
openen tot hij zo ver als toegestaan is geopend is. Controleer het energieverbruik van de motor en vergelijk dit
met het verbruik dat is aangegeven op het plaatje
met name in het geval men de motor bewust heeft uitgerust
met een motor met een lager vermogen (controleer de ontwerp-karakteristieken).
10.1.4.
Controleer met werkende elektropomp de voedingsspanning op de klemmen van de motor; deze mag niet meer
dan +/- 5% afwijken van de nominale waarde.
10.2.
STOPPEN
Sluit de afsluitinrichting van de uitlaatleiding. Indien de uitlaatleiding voorzien is van een afsluitinrichting, kan de
afsluiter aan de uitlaatzijde open blijven op voorwaarde dat er na de pomp tegendruk is.
Indien de pomp warm water moet pompen, mag de pomp pas gestopt worden nadat de warmtebron is
uitgeschakeld en er zo veel tijd verstreken is als nodig is om de temperatuur van de vloeistof tot acceptabele
waarden te laten dalen, om te sterke temperatuurstijgingen in het pomphuis te voorkomen.
Als de pomp voor lange tijd niet gebruikt zal worden, sluit u de afsluitinrichting van de aanzuigleiding, en
eventueel, indien deze aanwezig zijn, ook alle hulpcontrole-aansluitingen. Om het systeem in optimale staat van
werking te houden is het nodig de pomp om de 1 - 3 maanden voor korte tijd (5 - 10 min) in werking te stellen.
In het geval de pomp uit het systeem wordt gehaald en wordt opgeslagen, gaat u te werk zoals is beschreven in
par.5.1
11. VOORZORGSMAATREGELEN
11.1.
De elektropomp mag niet te vaak per uur gestart worden. Het maximaal toegestane aantal starts is:
TYPE POMP
MAXIMAAL AANTAL STARTS/UUR
DRIEFASE MOTOREN TOT EN MET 4 kW
100
DRIEFASE MOTOREN MEER DAN 4 kW
20
11.2. BEVRIEZINGSGEVAAR:
wanneer de pomp voor lange tijd buiten werking is bij een temperatuur lager dan
0°C, moet het pomphuis volledig leeg worden gemaakt via de afvoerdop (26), om eventuele beschadiging van
hydraulische componenten te voorkomen.
Controleer of de wegstromende vloeistof geen schade kan toebrengen aan voorwerpen of
personen, met name in warmwatersystemen
Sluit de afvoerdop pas weer wanneer de pomp opnieuw in gebruik wordt genomen.
Wanneer de pomp na een lange rustperiode opnieuw wordt gestart, moeten de handelingen beschreven in de
paragrafen
“WAARSCHUWINGEN”
en
“STARTEN”
herhaald worden.
11.3.
Controleer, om onnodige overbelasting van de motor te voorkomen, nauwgezet of de dichtheid van de gepompte
vloeistof overeenkomt met de in de ontwerp-fase gebruikte waarde:
denk eraan dat het door de pomp
opgenomen vermogen evenredig met de dichtheid van de gepompte vloeistof toeneemt.
12.
ONDERHOUD EN REINIGING
De elektropomp mag alleen gedemonteerd worden door gespecialiseerd en gekwalificeerd
personeel dat beschikt over alle door de technische normen vereiste kwalificaties.
In elk geval
mogen de reparatie- en onderhoudswerkzaamheden uitsluitend worden uitgevoerd op de van het
voedingsnet afgekoppelde pomp. Verzeker u ervan dat hij niet onverwachts kan worden
ingeschakeld.
Controleer, wanneer het voor het onderhoud nodig is de vloeistof uit het systeem af te voeren,
of de wegstromende vloeistof geen schade kan toebrengen aan voorwerpen of personen, met
name in warmwatersystemen. U dient zich bovendien te houden aan de wettelijke
voorschriften voor de verwerking van eventuele schadelijke vloeistoffen.
Wanneer de pomp voor lange tijd in werking is geweest, is het mogelijk dat het moeilijk is
onderdelen, die in aanraking zijn geweest met het water, te demonteren: gebruik voor dit doel
een speciaal in de handel verkrijgbaar oplosmiddel en waar mogelijk een geschikt
uittrekgereedschap.
Forceer de onderdelen niet met gereedschappen die hiervoor niet geschikt zijn.
12.1. Periodieke
controles
De elektropomp behoeft bij normale werking geen onderhoud. Het is echter raadzaam periodiek een controle uit te
voeren van: de stroomopname, de manometer-opvoerhoogte bij gesloten opening en bij maximale opbrengst. Op
die manier kunt u defecten of slijtage bijtijds opsporen. Stel zo mogelijk een onderhoudsprogramma op, zodat u
zich met een minimum aan kosten en met een minimaal verlies aan productietijd van de machine verzekert van
een probleemloze functionering en langdurige en kostbare reparaties vermijdt.
Summary of Contents for KDN Series
Page 142: ...137 ...
Page 143: ...138 ...