Voor het meten van condensatoren tot max. 100 µF gaat u als volgt
te werk:
1. Stel de draaischakelaar zoals bij de diodemeting, de doorgangs-
test en de weerstandsmeting in op "
Ω
".
2. Druk drie keer op de toets "SELECT" voor de functie capaciteits-
meting "
".
3. Sluit de meetdraden zoals bij de weerstandsmeting aan op het
meetapparaat. Sluit vervolgens de meetstiften aan op de absolu-
ut spanningsloze condensator. Let bij het meten van elektrolyt-
condensatoren op "+" en "–" (poolrichting).
Tip!
Meet indien mogelijk geen ingebouwde (gesoldeerde) conden-
satoren. Wegens eventueel aanwezige eigencapaciteit kan de
meetwaarde aanzienlijk worden vervalst.
Bij de capaciteitsmeting kunnen restcapaciteiten van max. 10
nF worden weergegeven, ook als er geen condensator is aan-
gesloten. Wij raden u daarom aan om voor het begin van de
meting de weergavewaarde met de "REL"-toets op nul in te
stellen. Zorg ervoor dat bij capaciteiten > 3µF de laadtoestand
van het apparaat in het gebied van 0,600 - 0,700V (weergave in
één van de twee schakelaarstanden "Laden") ligt. Dit levert de
grootste nauwkeurigheid op.
G Frequentiemeting "Hz"
Voor het meten van een frequentie gaat u als volgt te werk:
1. Stel de draaischakelaar in op "Hz".
2. Sluit de meetdraden zoals bij de weerstandsmeting aan op het
meetapparaat en sluit de meetstiften aan op het meetobject
(generator of dergelijke). Lees de frequentie van de wisselspan-
ning af.
85