24 / 36
P/N 146169999-10 (ML)
• REV E • ISS 18JUN13
J2 : PIR voor inschakelen van de LED
Aan: Schakelt het detectorlampje permanent aan
(fabrieksinstelling).
Uit: Plaatst de LED onder de controle van de looptestinvoer.
Als de looptestinvoer is aangesloten op GND (aansluitpunt 1),
gaat de rode LED 3 seconden lang branden wanneer een PIR-
inbraakalarm wordt gedetecteerd.
Als de looptestinvoer is aangesloten op +12 V (aansluitpunt 2)
of los hangt, wordt de rode LED uitgeschakeld.
J3 en J4: Dubbele lusinstelling
Hiermee stelt u de alarm- en sabotagerelais in. U kunt de
detector hiermee op elk controlepaneel aansluiten. Gebruik
jumpers 3 en 4. Zie afbeelding 7.
J5: Instelling van D/N-modus (Dag/Nacht) of Rtest (test op
afstand)
Met deze jumper kunt u aansluiting 8 op D/N of Rtest instellen.
UTC Fire & Security raadt aan dat u D/N gebruikt voor het
beheren van de AM/TF-activering, indien nodig. Gebruik Rtest
om de detector te testen vanaf de centrale. De detector
activeert het alarmrelais als het testresultaat positief is en
activeert het AM-relais als het testresultaat negatief is.
Aan: Aansluitpunt 8 = D/N (standaard).
Uit: Aansluitpunt 8 = Test op afstand.
J6: Polariteitsinstelling van de regelspanning (CV)
Op (standaardinstelling):
•
De detector bevindt zich in de modus Dag (systeem
uitgeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
GND (aansluiting 1)
•
De detector bevindt zich in de modus Nacht (systeem
ingeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
+12 V (aansluiting 2)
•
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Uit (LED's
zijn uitgeschakeld) wanneer de WT-ingang is aangesloten
op GND (aansluiting 1)
•
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Aan
(LED's zijn ingeschakeld) wanneer de WT-ingang is
aangesloten op +12 V (aansluiting 2)
Uit:
•
De detector bevindt zich in de modus Dag (systeem
uitgeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
+12 V (schroefaansluiting 2).
•
De detector bevindt zich in de modus Nacht (systeem
ingeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
GND (aansluiting 1).
•
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Uit (LED's
zijn uitgeschakeld) wanneer de WT-ingang is aangesloten
op +12 V (aansluiting 2).
•
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Aan
(LED's zijn ingeschakeld) wanneer de WT-ingang is
aangesloten op GND (aansluiting 1).
D/N- en WT-functionaliteit
De D/N-ingang:
•
Bestuurt de LED-functionaliteit samen met de WT-ingang.
•
Reset het alarmgeheugen
•
Bestuurt de AM-relaisfunctionaliteit gedurende de
nachtmodus samen met SW1.
De WT-ingang bestuurt de LED-functionaliteit samen met de
D/N-ingang.
Wanneer de detector zich in de dagmodus en de modus
Looptest Aan bevindt, kunnen de LED's van de detector
worden geactiveerd. Zie
“LED-indicatie” op pagina 25 voor
meer informatie.
Gedurende de nachtmodus zijn de LED's altijd uitgeschakeld.
Als een PIR-inbraakalarm wordt gedetecteerd in de
nachtmodus en de detector schakelt de dagmodus weer in,
begint de rode LED te knipperen om aan te geven dat er een
alarm in het geheugen staat.
Het alarmgeheugen wordt gereset door de detector om te
schakelen in de nachtmodus.
Instelling DIP-switch
SW 1: Wanneer u AM (anti-maskering) of TF (technische
fout) moet melden
Aan: AM of TF alleen melden wanneer het systeem in de
modus Dag staat (standaard).
Uit: Geeft altijd het signaal AM of TF tijdens Dag- en Nacht-
modus.
SW 2: AM-gevoeligheid
Aan: Geavanceerde AM-gevoeligheid De detector signaleert
de maskering van het AM-bereik.
Uit: Standaard AM-gevoeligheid. De detector signaleert de
nadering van het AM-bereik (fabrieksinstelling).
SW 3: De AM/TF-uitgang resetten
Aan: Stelt de AM- of TF-status 40 seconden na een PIR-alarm
opnieuw in.
Uit: De AM- of TF-status wordt gereset na een PIR-alarm, mits
ingesteld op een Dag- en Loopteststatus. Het gele lampje gaat
snel knipperen. Als het systeem zich in de stand Nacht
bevindt, gaat het gele lampje uit en wordt het systeem gereset
(standaard).
Opmerkingen
•
Voor de geavanceerde instelling (SW 2 is Aan) moet de
oorzaak van het AM-alarm zijn verwijderd voordat AM-
herstel is toegestaan.
•
Indien het AM-alarm niet kan worden hersteld met
automatisch herstellen of geverifieerd herstellen, schakelt
u de voedingvan de detector uit en schakelt u deze weer
opnieuw aan.
•
Er moet een looptest worden uitgevoerd om er zeker van
te zijn dat dedetector instellingen correct zijn voor deze
toepassing.
SW 4: Signalering van AM- of TF-uitgang
Aan: Antimaskeringssignaal afgeven op zowel het AM-relais
als het alarmrelais. Technische storing alleen melden op het
AM-relais (EN 50131).
Uit: AM en TF alleen melden op het AM-relais (standaard).
SW 5: Lampjes instellen
Aan:
Beide lampjes op de detector blijven altijd ingeschakeld
(standaard).