4.2.3
Vooroverstelling
De vereiste vooroverstelling van de CENTERLINER kunst-
meststrooier is in de rijbreedtentabel aangegeven (H=..°).
- Zet de trekker op een horizontale plaats. Houd rekening
met insporing van de trekkerbanden in het land.
- Stel de machine met de hefinrichting op werkhoogte in.
- Stel met de topstang de vooroverstelling in. De hoek-
aanwijzer op het freem (fig. 12) geeft de vooroverstelling
van de machine aan.
4.3
Werkhoogte
- Hef de CENTERLINER kunstmeststrooier zover op dat de
werpschijven ca. 60 cm boven de grond of het gewas staan
(fig. 13).
• Meet bij een voorovergestelde machine vanuit
het hart van de werpschijf.
• Meet bij een voor kantafstrooien schuingestelde
machine vanuit het hart van de
hoogste
werpschijf.
Houd rekening met insporing van de trekkerbanden in het
land.
Als blijkt dat kunstmestkorrels buiten het perceel worden
gestrooid (bij kleine rijbreedten en kantafstrooien), kan de
strooibreedte worden verkleind door het aftakastoerental te
verlagen en/of een lagere werkhoogte in te stellen.
Wanneer de kunstmestkorrels bij het kantstrooien vóór de
perceelkant blijven, kan de strooibreedte worden gecorri-
geerd door de CENTERLINER kunstmeststrooier iets verder
te heffen.
Gebruik de aankoppeling CD (fig. 14) als de machine niet
hoog genoeg kan worden geheven.
De machine kan dan ca. 8 cm hoger worden geheven dan met
de basisaankoppeling AB.
Bij open gewassen waar de kunstmestkorrels nog (deels) vrij
kunnen doorschieten, kan het noodzakelijk zijn een kleinere
hoogte van de werpschijven boven het gewas aan te houden
dan 60 cm.
Afhankelijk van de dichtheid van het gewas de werpschijven
tussen 30 en 60 cm boven het gewas instellen.
17
12
13
60 cm
14
CB
AB
CD
AD
A
D
B
C